Vertaling van beleg
beleg {zn.}
uitzetten {ww.}
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen
investeren
inhuldigen {ww.}
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen
houden
teweegbrengen
uitschrijven {ww.}
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen
dekken
bedekken
toedekken {ww.}
ik bedek
jij bedekt
hij/zij/het bedekt
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen
beleg
belegering
insluiting {zn.}
broodbelegsel
beleg {zn.}
uitschrijven {ww.}
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen
beleggen {ww.}
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
ik vang
jij vangt
hij/zij/het vangt
» meer vervoegingen van vangen
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen