Vertaling van beleg

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
belegering [v], beleg [o] {zn.}
belegering [v]
beleg [o] {zn.}
beleg [o] (het ~) {zn.}
beleg [o] (het ~) {zn.}
beleggen, uitzetten {ww.}
beleggen
uitzetten {ww.}

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen

Hij kan een miljoen yen beleggen.
Hij kan een miljoen yen beleggen.
beleggen, investeren, inhuldigen {ww.}
beleggen
investeren
inhuldigen {ww.}

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen

beleggen, houden, teweegbrengen, uitschrijven {ww.}
beleggen
houden
teweegbrengen
uitschrijven {ww.}

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen

beleggen, dekken, bedekken, toedekken {ww.}
beleggen
dekken
bedekken
toedekken {ww.}

ik bedek
jij bedekt
hij/zij/het bedekt

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen

omsingeling [v] (de ~), beleg [o] (het ~), belegering [v] (de ~), insluiting {zn.}
omsingeling [v] (de ~)
beleg [o] (het ~)
belegering [v] (de ~)
insluiting {zn.}
toespijs [m] (de ~), broodbelegsel, beleg [o] (het ~) {zn.}
toespijs [m] (de ~)
broodbelegsel
beleg [o] (het ~) {zn.}
beleggen, uitschrijven {ww.}
beleggen
uitschrijven {ww.}

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen

vangen, beleggen {ww.}
vangen
beleggen {ww.}

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt

ik vang
jij vangt
hij/zij/het vangt
» meer vervoegingen van vangen

Katten vangen muizen.
Katten vangen muizen.
We zetten vallen om kakkerlakken te vangen.
We zetten vallen om kakkerlakken te vangen.
beleggen {ww.}
beleggen {ww.}

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen

beleggen {ww.}
beleggen {ww.}

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt

ik beleg
jij belegt
hij/zij/het belegt
» meer vervoegingen van beleggen