Vertaling van benoemen
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
benoemen, aanstellen {ww.}
benoemen
aanstellen {ww.}
aanstellen {ww.}
ik stel aan
jij stelt aan
hij/zij/het stelt aan
ik benoem
jij benoemt
hij/zij/het benoemt
» meer vervoegingen van benoemen
benoemen {ww.}
benoemen {ww.}
ik benoem
jij benoemt
hij/zij/het benoemt
ik benoem
jij benoemt
hij/zij/het benoemt
» meer vervoegingen van benoemen
noemen, heten, uitmaken voor, benoemen {ww.}
noemen
heten
uitmaken voor
benoemen {ww.}
heten
uitmaken voor
benoemen {ww.}
ik benoem
jij benoemt
hij/zij/het benoemt
ik noem
jij noemt
hij/zij/het noemt
» meer vervoegingen van noemen
Kranten, televisie en radio heten massamedia.
Kranten, televisie en radio heten massamedia.
Ze noemen hem Jim.
Ze noemen hem Jim.
benoemen {ww.}
benoemen {ww.}
ik benoem
jij benoemt
hij/zij/het benoemt
ik benoem
jij benoemt
hij/zij/het benoemt
» meer vervoegingen van benoemen
noemen, benoemen {zn.}
noemen
benoemen {zn.}
benoemen {zn.}
Mensen noemen hem Dave.
Mensen noemen hem Dave.
We noemen onze hond Pochi.
We noemen onze hond Pochi.
maken, aanwijzen, benoemen, designeren, aanstellen {ww.}
maken
aanwijzen
benoemen
designeren
aanstellen {ww.}
aanwijzen
benoemen
designeren
aanstellen {ww.}
ik stel aan
jij stelt aan
hij/zij/het stelt aan
ik maak
jij maakt
hij/zij/het maakt
» meer vervoegingen van maken
Dat kan ik je aanwijzen!
Dat kan ik je aanwijzen!
Buitenlanders maken me nieuwsgierig.
Buitenlanders maken me nieuwsgierig.