Vertaling van bijt
knauwen
happen
beitsen {ww.}
ik beits
jij beitst
hij/zij/het beitst
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
» meer vervoegingen van bijten
wegvreten
uitvreten
uitbijten
corroderen
aantasten {ww.}
ik tast aan
jij tast aan
hij/zij/het tast aan
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
» meer vervoegingen van bijten
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
» meer vervoegingen van bijten
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
» meer vervoegingen van bijten
happen {ww.}
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
ik bijt
jij bijt
hij/zij/het bijt
» meer vervoegingen van bijten
aanvreten
uitvreten
uitbijten
invreten
corroderen
inbijten {ww.}
hij/zij/het vreet aan
zij vreten aan
ik bijt
hij/zij/het bijt
zij bijten
ik bijt
» meer vervoegingen van bijten
Voorbeelden in zinsverband
Een wolf bijt geen wolf.
Een wolf bijt geen wolf.
Bijt nooit de hand die je voedt.
Bijt nooit de hand die je voedt.
Een bange hond blaft heftiger dan hij bijt
Een bange hond blaft heftiger dan hij bijt