Vertaling van hond

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
hond [m] {zn.}
hond [m] {zn.}
Hij heeft een hond.
Hij heeft een hond.
De hond is wit.
De hond is wit.
hond [m] (de ~), joekel {zn.}
hond [m] (de ~)
joekel {zn.}
De hond was dood.
De hond was dood.
Ik zag een hond.
Ik zag een hond.
hond [m] (de ~), zak [m] (de ~), etter [m] (de ~), lul [m] (de ~), pokkenvent, pleurislijder [m] (de ~), plurk, ellendeling [m] (de ~), fielt, serpent [m] (de/het ~), tyfuslijer, kelerelijer, klerelijer [m] (de ~), hondenlul [m] (de ~), kelerelijder, etterbak, gemenerik [m] (de ~), fluim, rasploert, kloot [m] (de ~), schoelje [m] (het ~), smiecht [m] (de ~), stinker, beroerling, zakkenwasser [m] (de ~), paardenlul, kloothommel, etterbuil, sekreet [o] (het ~), klootspiraal, paardelul, klootzak [m] (de ~), patjakker, kwal [m] (de ~), ploert [m] (de ~), lamgat, pokkenlijer, lammeling [m] (de ~), pooier, lamstraal, rotzak [m] (de ~), lamzak [m] (de ~), schoft [m] (de ~), lazersteen, smeerlap [m] (de ~), lazerstraal, teringlijder, loeder [m] (de/het ~), vuilak [m] (de ~), lulhannes, zwijn [m] (het ~), lulletje, hondelul, miesgasser, lelijkerd [m] (de ~), mispunt [m] (het ~), pokkenlijder [m] (de ~), onverlaat [m] (de ~), stinkerd [m] (de ~), naarling [m] (de ~) {zn.}
hond [m] (de ~)
zak [m] (de ~)
etter [m] (de ~)
lul [m] (de ~)
pokkenvent
pleurislijder [m] (de ~)
plurk
ellendeling [m] (de ~)
fielt
serpent [m] (de/het ~)
tyfuslijer
kelerelijer
klerelijer [m] (de ~)
hondenlul [m] (de ~)
kelerelijder
etterbak
gemenerik [m] (de ~)
fluim
rasploert
kloot [m] (de ~)
schoelje [m] (het ~)
smiecht [m] (de ~)
stinker
beroerling
zakkenwasser [m] (de ~)
paardenlul
kloothommel
etterbuil
sekreet [o] (het ~)
klootspiraal
paardelul
klootzak [m] (de ~)
patjakker
kwal [m] (de ~)
ploert [m] (de ~)
lamgat
pokkenlijer
lammeling [m] (de ~)
pooier
lamstraal
rotzak [m] (de ~)
lamzak [m] (de ~)
schoft [m] (de ~)
lazersteen
smeerlap [m] (de ~)
lazerstraal
teringlijder
loeder [m] (de/het ~)
vuilak [m] (de ~)
lulhannes
zwijn [m] (het ~)
lulletje
hondelul
miesgasser
lelijkerd [m] (de ~)
mispunt [m] (het ~)
pokkenlijder [m] (de ~)
onverlaat [m] (de ~)
stinkerd [m] (de ~)
naarling [m] (de ~) {zn.}
Goede en prijzenswaardige etter
Goede en prijzenswaardige etter

Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Hij heeft een hond.

Hij heeft een hond.

De hond is wit.

De hond is wit.

De hond was dood.

De hond was dood.

Ik zag een hond.

Ik zag een hond.

Is jouw hond gemeen?

Is jouw hond gemeen?

Opgepast voor de hond!

Opgepast voor de hond!

Mijn hond is wit.

Mijn hond is wit.

Heeft hij een hond?

Heeft hij een hond?

Wat een grote hond!

Wat een grote hond!

Die hond stinkt!

Die hond stinkt!

De hond is dood.

De hond is dood.

De hond ging weg.

De hond ging weg.

Ik heb een hond.

Ik heb een hond.

Dit is jouw hond.

Dit is jouw hond.

Waar is jouw hond?

Waar is jouw hond?