Vertaling van huishouding

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
huishouden, menage [v], huishouding [v] {zn.}
huishouden
menage [v]
huishouding [v] {zn.}
Het lijkt hier wel een huishouden van Jan Steen.
Het lijkt hier wel een huishouden van Jan Steen.
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
huishouden [o] (het ~), huishouding [v] (de ~) {zn.}
huishouden [o] (het ~)
huishouding [v] (de ~) {zn.}
familie [v] (de ~), gezin [o] (het ~), huishouding [v] (de ~), huisgezin [o] (het ~) {zn.}
familie [v] (de ~)
gezin [o] (het ~)
huishouding [v] (de ~)
huisgezin [o] (het ~) {zn.}
Ik heb geen gezin.
Ik heb geen gezin.
We zijn haast een gezin.
We zijn haast een gezin.


Gerelateerd aan huishouding

huishouden - menage - familie - gezin - huisgezinzorg - huishouden - familierelatie