Vertaling van huishouden

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
huishouden, menage [v], huishouding [v] {zn.}
huishouden
menage [v]
huishouding [v] {zn.}
Het lijkt hier wel een huishouden van Jan Steen.
Het lijkt hier wel een huishouden van Jan Steen.
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
huishouden, tekeergaan {ww.}
huishouden
tekeergaan {ww.}

ik zal huishouden
ik zou huishouden
jij zult huishouden

ik zal huishouden
ik zou huishouden
jij zult huishouden
» meer vervoegingen van huishouden

huishouden [o] (het ~) {zn.}
huishouden [o] (het ~) {zn.}
huishouden [o] (het ~), huishouding [v] (de ~) {zn.}
huishouden [o] (het ~)
huishouding [v] (de ~) {zn.}
besturen, huishouden, beheren {ww.}
besturen
huishouden
beheren {ww.}

ik zal beheren
jij zult beheren
hij/zij/het zal beheren

ik zal besturen
jij zult besturen
hij/zij/het zal besturen
» meer vervoegingen van besturen

Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?
Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?
Ge kunt niet te oplettend zijn bij het besturen van een auto.
Ge kunt niet te oplettend zijn bij het besturen van een auto.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Het lijkt hier wel een huishouden van Jan Steen.

Het lijkt hier wel een huishouden van Jan Steen.

Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.

Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.


Gerelateerd aan huishouden

menage - huishouding - tekeergaan - besturen - beherenuitklinken - gemeenschap - zorg