Vertaling van kapot
kapot
stuk {bn.}
gehavend
kaduuk
kapot
stuk {bn.}
kapot
stuk {bn.}
stukgaan
kapotgaan {ww.}
ik ga kapot
jij gaat kapot
hij/zij/het gaat kapot
ik ga kapot
jij gaat kapot
hij/zij/het gaat kapot
» meer vervoegingen van kapotgaan
kaduuk
kapoeres
kapoerewiet
onklaar
stuk
kapot {bn.}
afgedraaid
afgemat
afgepeigerd
bekaf
doodmoe
doodop
doodvermoeid
geradbraakt
hondsmoe
knock-out
leeg
opgebrand
pompaf
total loss
uitgeblust
uitgekakt
uitgepoept
uitgescheten
uitgeteld
kapot
uitgeput
gebroken
op {bn.}
kapotmaken
doodmaken {ww.}
ik dood
jij doodt
hij/zij/het doodt
ik dood
jij doodt
hij/zij/het doodt
» meer vervoegingen van doden
begeven
kapotgaan
stukgaan {ww.}
ik begeef
jij begeeft
hij/zij/het begeeft
ik bezwijk
jij bezwijkt
hij/zij/het bezwijkt
» meer vervoegingen van bezwijken
inslapen
overlijden
creperen
versmachten
kapotgaan
heengaan
verscheiden
verrekken
peigeren
ontslapen
insluimeren
expireren {ww.}
ik crepeer
jij crepeert
hij/zij/het crepeert
ik sterf
jij sterft
hij/zij/het sterft
» meer vervoegingen van sterven
moeren
mollen {ww.}
ik maak kapot
jij maakt kapot
hij/zij/het maakt kapot
ik maak kapot
jij maakt kapot
hij/zij/het maakt kapot
» meer vervoegingen van kapotmaken
Voorbeelden in zinsverband
De wasmachine is kapot.
De wasmachine is kapot.
Cultuur maakt talen kapot.
Cultuur maakt talen kapot.
Deze klok is kapot.
Deze klok is kapot.
Deze oude auto gaat constant kapot.
Deze oude auto gaat constant kapot.
De auto was kapot, dus moesten ze lopen.
De auto was kapot, dus moesten ze lopen.
Het lijkt erop dat mijn Xbox 360 kapot is.
Het lijkt erop dat mijn Xbox 360 kapot is.
Ik heb een nieuwe bezem nodig. Deze is kapot.
Ik heb een nieuwe bezem nodig. Deze is kapot.
Je hebt een kapot achterlicht.
Je hebt een kapot achterlicht.
Volgens mij zijn ze kapot.
Volgens mij zijn ze kapot.
Dit is het raam dat kapot gemaakt werd door de jongen.
Dit is het raam dat kapot gemaakt werd door de jongen.