Vertaling van gebroken
kapot
stuk {bn.}
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
knappen
stukgaan
uitraken
afbreken {ww.}
ik heb afgebroken
jij hebt afgebroken
hij/zij/het heeft afgebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
afbreken
doorbreken
schenden
stukbreken
verbreken {ww.}
ik heb afgebroken
jij hebt afgebroken
hij/zij/het heeft afgebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
afgedraaid
afgemat
afgepeigerd
bekaf
doodmoe
doodop
doodvermoeid
geradbraakt
hondsmoe
knock-out
leeg
opgebrand
pompaf
total loss
uitgeblust
uitgekakt
uitgepoept
uitgescheten
uitgeteld
kapot
uitgeput
gebroken
op {bn.}
discontinu
gebroken {bn.}
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
doorbreken {ww.}
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
verbreken {ww.}
ik heb gebroken
ik had gebroken
ik zal gebroken hebben
ik heb gebroken
ik had gebroken
ik zal gebroken hebben
» meer vervoegingen van breken
sneuvelen {ww.}
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
delgen
opheffen
tenietdoen {ww.}
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
ik heb gebroken
jij hebt gebroken
hij/zij/het heeft gebroken
» meer vervoegingen van breken
Voorbeelden in zinsverband
Zijn hart is gebroken.
Zijn hart is gebroken.
Wie heeft dit gebroken?
Wie heeft dit gebroken?
Hij heeft zijn belofte gebroken.
Hij heeft zijn belofte gebroken.
Ik heb een glas gebroken.
Ik heb een glas gebroken.
Hij had een gebroken hart.
Hij had een gebroken hart.
Hij heeft expres het raam gebroken.
Hij heeft expres het raam gebroken.
"Je hebt mijn hart gebroken", zei Mary.
"Je hebt mijn hart gebroken", zei Mary.
Deze gebroken vaas kan niet gerepareerd worden.
Deze gebroken vaas kan niet gerepareerd worden.
Het glas was in stukken gebroken.
Het glas was in stukken gebroken.
De vogel had een gebroken vleugel.
De vogel had een gebroken vleugel.
Ze verzamelde de stukken van het gebroken bord.
Ze verzamelde de stukken van het gebroken bord.
Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?
Denk je dat hij de vent is die het raam heeft gebroken?