Vertaling van afbreken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
afbreken, opbreken, opheffen, staken, stelpen, stoppen, stopzetten {ww.}
afbreken
opbreken
opheffen
staken
stelpen
stoppen
stopzetten {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken
» meer vervoegingen van afbreken

afbreken {ww.}
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken
» meer vervoegingen van afbreken

wegscheuren, afplukken, afrukken, plukken, afbreken {ww.}
wegscheuren
afplukken
afrukken
plukken
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal wegscheuren
jij zult wegscheuren
hij/zij/het zal wegscheuren
» meer vervoegingen van wegscheuren

uitschakelen, uitzetten, afbreken {ww.}
uitschakelen
uitzetten
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal uitschakelen
jij zult uitschakelen
hij/zij/het zal uitschakelen
» meer vervoegingen van uitschakelen

breken, knappen, stukgaan, uitraken, afbreken {ww.}
breken
knappen
stukgaan
uitraken
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal breken
jij zult breken
hij/zij/het zal breken
» meer vervoegingen van breken

Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Je moet je beloftes niet breken.
Je moet je beloftes niet breken.
delen, verdelen, opsplitsen, splitsen, afbreken {ww.}
delen
verdelen
opsplitsen
splitsen
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
ik zou afbreken
jij zult afbreken

ik zal delen
ik zou delen
jij zult delen
» meer vervoegingen van delen

Je moet je werk met anderen delen.
Je moet je werk met anderen delen.
Grote delen van de oceaan zijn vervuild.
Grote delen van de oceaan zijn vervuild.
afgeven op, afkammen, afbreken {ww.}
afgeven op
afkammen
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal afkammen
jij zult afkammen
hij/zij/het zal afkammen
» meer vervoegingen van afkammen

slopen, neerhalen, afbreken {ww.}
slopen
neerhalen
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal slopen
jij zult slopen
hij/zij/het zal slopen
» meer vervoegingen van slopen

breken, doorbreken, verbreken, stukbreken, schenden, afbreken {ww.}
breken
doorbreken
verbreken
stukbreken
schenden
afbreken {ww.}

ik zal afbreken
jij zult afbreken
hij/zij/het zal afbreken

ik zal breken
jij zult breken
hij/zij/het zal breken
» meer vervoegingen van breken

Zij probeerden het vijandelijk front te doorbreken.
Zij probeerden het vijandelijk front te doorbreken.
Het ijs zal breken onder je gewicht.
Het ijs zal breken onder je gewicht.