Vertaling van breken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
breken, knappen, stukgaan, uitraken, afbreken {ww.}
breken
knappen
stukgaan
uitraken
afbreken {ww.}

ik breek af
jij breekt af
hij/zij/het breekt af

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Je moet je beloftes niet breken.
Je moet je beloftes niet breken.
breken {ww.}
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

Het ijs zal breken onder je gewicht.
Het ijs zal breken onder je gewicht.
Hackers breken zonder toestemming in computers in.
Hackers breken zonder toestemming in computers in.
breken {ww.}
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.
Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.
breken, doorbreken, verbreken, stukbreken, schenden, afbreken {ww.}
breken
doorbreken
verbreken
stukbreken
schenden
afbreken {ww.}

ik breek af
jij breekt af
hij/zij/het breekt af

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

Zij probeerden het vijandelijk front te doorbreken.
Zij probeerden het vijandelijk front te doorbreken.
breken, breuk {zn.}
breken
breuk {zn.}
breken, verbreking [v], schennis [v], schending [v], fractuur [v], breuk [v], breking [v] {zn.}
breken
verbreking [v]
schennis [v]
schending [v]
fractuur [v]
breuk [v]
breking [v] {zn.}
breken, delgen, opheffen, tenietdoen {ww.}
breken
delgen
opheffen
tenietdoen {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

breken {ww.}
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

breken, sneuvelen {ww.}
breken
sneuvelen {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

breken, doorbreken {ww.}
breken
doorbreken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

breken {ww.}
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

breken {ww.}
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

breken {ww.}
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

breken {ww.}
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

verbreken, breken {ww.}
verbreken
breken {ww.}

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt

ik verbreek
jij verbreekt
hij/zij/het verbreekt
» meer vervoegingen van verbreken



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Je moet je beloftes niet breken.

Je moet je beloftes niet breken.

Het ijs zal breken onder je gewicht.

Het ijs zal breken onder je gewicht.

Hackers breken zonder toestemming in computers in.

Hackers breken zonder toestemming in computers in.

Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.

Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.