Vertaling van kiel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kiel [v] {zn.}
kiel [v] {zn.}
kiel [m] (de ~) {zn.}
kiel [m] (de ~) {zn.}
bloes [v], kiel [m], boezeroen [o] {zn.}
bloes [v]
kiel [m]
boezeroen [o] {zn.}
Deze bloes is van katoen.
Deze bloes is van katoen.
Er valt bijna een knoop van je bloes af.
Er valt bijna een knoop van je bloes af.
hes [v], kiel [m], boezeroen [o] {zn.}
hes [v]
kiel [m]
boezeroen [o] {zn.}
kiel {zn.}
kiel {zn.}
schip [o] (het ~), kiel {zn.}
schip [o] (het ~)
kiel {zn.}
Schip ahoi!
Schip ahoi!
Het schip zinkt!
Het schip zinkt!
scheepskiel, kiel [m] (de ~) {zn.}
scheepskiel
kiel [m] (de ~) {zn.}