Vertaling van kruk

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kruk {zn.}
kruk {zn.}
deurkruk, kruk {zn.}
deurkruk
kruk {zn.}
oor, klink, kruk, hengsel, handvat {zn.}
oor
klink
kruk
hengsel
handvat {zn.}
Hij drukte zijn oor tegen de muur.
Hij drukte zijn oor tegen de muur.
Ik heb geen oor voor muziek.
Ik heb geen oor voor muziek.
arm [m], zwing, zwengel, kruk {zn.}
arm [m]
zwing
zwengel
kruk {zn.}
Ik zag hen arm in arm lopen.
Ik zag hen arm in arm lopen.
Laat mijn arm los!
Laat mijn arm los!
sukkel, stoffel, stoethaspel, lummel, kruk, knul {zn.}
sukkel
stoffel
stoethaspel
lummel
kruk
knul {zn.}
taboeret, kruk {zn.}
taboeret
kruk {zn.}
klink, kruk {zn.}
klink
kruk {zn.}
Wanneer ik Japans spreek, klink ik als een kind.
Wanneer ik Japans spreek, klink ik als een kind.
krukken, klunzen, hannesen, haspelen, stuntelen {ww.}
krukken
klunzen
hannesen
haspelen
stuntelen {ww.}

ik hannes
jij hannest
hij/zij/het hannest

ik kruk
jij krukt
hij/zij/het krukt
» meer vervoegingen van krukken



Gerelateerd aan kruk

deurkruk - oor - klink - hengsel - handvat - arm - zwing - zwengel - sukkel - stoffel - stoethaspel - lummel - knul - taboeret - krukkenprutsen