Vertaling van klink

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
klink {zn.}
klink {zn.}
Wanneer ik Japans spreek, klink ik als een kind.
Wanneer ik Japans spreek, klink ik als een kind.
klink, kruk {zn.}
klink
kruk {zn.}
klink [m] (de ~), deurknop [m] (de ~), kruk [m] (de ~), deurklink, deurkruk [m] (de ~) {zn.}
klink [m] (de ~)
deurknop [m] (de ~)
kruk [m] (de ~)
deurklink
deurkruk [m] (de ~) {zn.}
De enige vingerafdrukken die de politie op de deurknop vond waren die van Tom.
De enige vingerafdrukken die de politie op de deurknop vond waren die van Tom.
oor, klink, kruk, hengsel, handvat {zn.}
oor
klink
kruk
hengsel
handvat {zn.}
Hij drukte zijn oor tegen de muur.
Hij drukte zijn oor tegen de muur.
Ik heb geen oor voor muziek.
Ik heb geen oor voor muziek.
klink {zn.}
klink {zn.}
klinken {ww.}
klinken {ww.}

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt
» meer vervoegingen van klinken

Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Muziek is geen taal, maar sommige talen klinken als muziek in mijn oren.
Muziek is geen taal, maar sommige talen klinken als muziek in mijn oren.
klinken, vastklinken {ww.}
klinken
vastklinken {ww.}

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt
» meer vervoegingen van klinken

Dat sommige mensen er geniaal uitzien voordat ze dom klinken, komt doordat licht zich sneller voortplant dan geluid.
Dat sommige mensen er geniaal uitzien voordat ze dom klinken, komt doordat licht zich sneller voortplant dan geluid.
gaan, klinken, slaan, overgaan, kleppen {ww.}
gaan
klinken
slaan
overgaan
kleppen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

Het was niet mijn bedoeling hem te slaan.
Het was niet mijn bedoeling hem te slaan.
Ik vind het eigenlijk leuk om je te slaan.
Ik vind het eigenlijk leuk om je te slaan.
klinken {ww.}
klinken {ww.}

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt
» meer vervoegingen van klinken

klinken, krammen, nieten {ww.}
klinken
krammen
nieten {ww.}

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt

ik klink
jij klinkt
hij/zij/het klinkt
» meer vervoegingen van klinken



Gerelateerd aan klink

kruk - deurknop - deurklink - deurkruk - oor - hengsel - handvat - klinken - vastklinken - gaan - slaan - overgaan - kleppen - krammen - nietenhandvat - staaf