Vertaling van kleppen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
gaan, klinken, slaan, overgaan, kleppen {ww.}
gaan
klinken
slaan
overgaan
kleppen {ww.}

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat

ik ga
jij gaat
hij/zij/het gaat
» meer vervoegingen van gaan

Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Muziek is geen taal, maar sommige talen klinken als muziek in mijn oren.
Muziek is geen taal, maar sommige talen klinken als muziek in mijn oren.
luiden, overgaan, schalmen, kleppen, galmen, beieren, aflopen {ww.}
luiden
overgaan
schalmen
kleppen
galmen
beieren
aflopen {ww.}

ik loop af
jij loopt af
hij/zij/het loopt af

ik luid
jij luidt
hij/zij/het luidt
» meer vervoegingen van luiden

Voor wie luiden de klokken?
Voor wie luiden de klokken?
kleppen, klepperen {ww.}
kleppen
klepperen {ww.}

ik klep
jij klept
hij/zij/het klept

ik klep
jij klept
hij/zij/het klept
» meer vervoegingen van kleppen

klep (mv. kleppen) {zn.}
klep (mv. kleppen) {zn.}
klep (mv. kleppen), vizier {zn.}
klep (mv. kleppen)
vizier {zn.}
klep (mv. kleppen),  {zn.}
klep (mv. kleppen)
 {zn.}
klep (mv. kleppen) [v], schuif {zn.}
klep (mv. kleppen) [v]
schuif {zn.}
klep (mv. kleppen) {zn.}
klep (mv. kleppen) {zn.}
klepperen, kleppen {ww.}
klepperen
kleppen {ww.}

ik klep
jij klept
hij/zij/het klept

ik klepper
jij kleppert
hij/zij/het kleppert
» meer vervoegingen van klepperen

babbelen, kleppen, tateren, parlevinken, snappen, snateren, rellen, kakelen, kwetteren, kwekkebekken, kwebbelen, kouten, kletsmeieren, klessebessen, keuvelen, kwekken, kletsen, ratelen {ww.}
babbelen
kleppen
tateren
parlevinken
snappen
snateren
rellen
kakelen
kwetteren
kwekkebekken
kwebbelen
kouten
kletsmeieren
klessebessen
keuvelen
kwekken
kletsen
ratelen {ww.}

ik babbel
jij babbelt
hij/zij/het babbelt

ik babbel
jij babbelt
hij/zij/het babbelt
» meer vervoegingen van babbelen

Laat ons babbelen.
Laat ons babbelen.
babbelaarster, leuterkous, ratel [m] (de ~), kwebbel [m] (de ~), theetante, wauwelaar, ouwehoer [m] (de ~), teut, klessebes, klets [m] (de ~), klepzeiker, kakel, babbelkous [m] (de ~), lulmeier, kletskont, rebbel, kletskop [m] (de ~), teutebel, kletsmajoor [m] (de ~), wafel, kletsmeier [m] (de ~), klep [m] (de ~), kletstante, babbelaar [m] (de ~), leuteraar, kwek [m] (de ~), kletskous [m] (de ~) {zn.}
babbelaarster
leuterkous
ratel [m] (de ~)
kwebbel [m] (de ~)
theetante
wauwelaar
ouwehoer [m] (de ~)
teut
klessebes
klets [m] (de ~)
klepzeiker
kakel
babbelkous [m] (de ~)
lulmeier
kletskont
rebbel
kletskop [m] (de ~)
teutebel
kletsmajoor [m] (de ~)
wafel
kletsmeier [m] (de ~)
klep [m] (de ~)
kletstante
babbelaar [m] (de ~)
leuteraar
kwek [m] (de ~)
kletskous [m] (de ~) {zn.}
klep [m] (de ~) {zn.}
klep [m] (de ~) {zn.}
klep [m] (de ~) {zn.}
klep [m] (de ~) {zn.}
bek [m] (de ~), muil [m] (de ~), laadklep, smoel [m] (de ~), kwebbel [m] (de ~), snoet, moel, kakement, bekje, bakkes [o] (het ~), klep [m] (de ~) {zn.}
bek [m] (de ~)
muil [m] (de ~)
laadklep
smoel [m] (de ~)
kwebbel [m] (de ~)
snoet
moel
kakement
bekje
bakkes [o] (het ~)
klep [m] (de ~) {zn.}
De hond had een stuk vlees in zijn bek.
De hond had een stuk vlees in zijn bek.
Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn er in gekropen.
Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn er in gekropen.
klep (mv. kleppen) {zn.}
klep (mv. kleppen) {zn.}
klep (mv. kleppen) {zn.}
klep (mv. kleppen) {zn.}
flap [m] (de ~), klep (mv. kleppen) {zn.}
flap [m] (de ~)
klep (mv. kleppen) {zn.}


Gerelateerd aan kleppen

gaan - klinken - slaan - overgaan - luiden - schalmen - galmen - beieren - aflopen - klepperen - klep - vizier - - schuif - babbelenuitklinken - bewegen - spreken - prater - afsluiting - uitsteeksel - mond - deel - klep - plaatje - overslag