Vertaling van leger

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
leger [o], kooi, ligplaats, couchette [v], bedding [v] {zn.}
leger [o]
kooi
ligplaats
couchette [v]
bedding [v] {zn.}
Er zijn leeuwen in de kooi.
Er zijn leeuwen in de kooi.
Het leger gebruikt burgers als menselijk schild.
Het leger gebruikt burgers als menselijk schild.
heer [o], leger [o], armee [v], troepenmacht [v], legermacht [v], heerschaar [v] {zn.}
heer [o]
leger [o]
armee [v]
troepenmacht [v]
legermacht [v]
heerschaar [v] {zn.}
Napoleon heeft zijn leger naar Rusland geleid.
Napoleon heeft zijn leger naar Rusland geleid.
Ik ben in het leger ingetreden.
Ik ben in het leger ingetreden.
leger, krijgsmacht {zn.}
leger
krijgsmacht {zn.}
Een taal is een dialect met een leger en een vloot.
Een taal is een dialect met een leger en een vloot.
legeren {ww.}
legeren {ww.}

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert
» meer vervoegingen van legeren

legeren {ww.}
legeren {ww.}

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert
» meer vervoegingen van legeren

kamperen, legeren {ww.}
kamperen
legeren {ww.}

ik kampeer
jij kampeert
hij/zij/het kampeert

ik kampeer
jij kampeert
hij/zij/het kampeert
» meer vervoegingen van kamperen

heer [o] (het ~), leger [o] (het ~), manschappen (de ~), armee [v] (de ~), heir [o] (het ~), troepenmacht [m] (de ~), weermacht, troep [m] (de ~), troepen, strijdkrachten [m] (de ~), strijdmacht [m] (de ~), legerschaar, armée, landstrijdkrachten, landmacht [m] (de ~), landleger, krijgsmacht [m] (de ~), heerschaar [m] (de ~) {zn.}
heer [o] (het ~)
leger [o] (het ~)
manschappen (de ~)
armee [v] (de ~)
heir [o] (het ~)
troepenmacht [m] (de ~)
weermacht
troep [m] (de ~)
troepen
strijdkrachten [m] (de ~)
strijdmacht [m] (de ~)
legerschaar
armée
landstrijdkrachten
landmacht [m] (de ~)
landleger
krijgsmacht [m] (de ~)
heerschaar [m] (de ~) {zn.}
Duitse manschappen vielen Britse soldaten aan nabij Amiens, Frankrijk.
Duitse manschappen vielen Britse soldaten aan nabij Amiens, Frankrijk.
bed [o] (het ~), leger [o] (het ~), rustplaats {zn.}
bed [o] (het ~)
leger [o] (het ~)
rustplaats {zn.}
Ik moet naar bed.
Ik moet naar bed.
Hij zat op het bed.
Hij zat op het bed.
volk [o] (het ~), heer, massa [m] (de ~), leger [o] (het ~), menigte [v] (de ~), sleep [m] (de ~), legioen [o] (het ~), heir, stoet [m] (de ~), schare [m] (de ~), myriade, mensenzee, mensenmenigte [v] (de ~), drom [m] (de ~), schaar, legerschaar, horde [m] (de ~), meute [m] (de ~), mensenmassa [m] (de ~) {zn.}
volk [o] (het ~)
heer
massa [m] (de ~)
leger [o] (het ~)
menigte [v] (de ~)
sleep [m] (de ~)
legioen [o] (het ~)
heir
stoet [m] (de ~)
schare [m] (de ~)
myriade
mensenzee
mensenmenigte [v] (de ~)
drom [m] (de ~)
schaar
legerschaar
horde [m] (de ~)
meute [m] (de ~)
mensenmassa [m] (de ~) {zn.}
Beroep op het volk, beroep op de massa
Beroep op het volk, beroep op de massa
Tom sleep een potlood.
Tom sleep een potlood.
legeren {ww.}
legeren {ww.}

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert
» meer vervoegingen van legeren

vermaken, legateren, legeren {ww.}
vermaken
legateren
legeren {ww.}

ik legateer
jij legateert
hij/zij/het legateert

ik vermaak
jij vermaakt
hij/zij/het vermaakt
» meer vervoegingen van vermaken

legeren {ww.}
legeren {ww.}

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert
» meer vervoegingen van legeren

legeren, alliëren {ww.}
legeren
alliëren {ww.}

ik allieer
jij allieert
hij/zij/het allieert

ik leger
jij legert
hij/zij/het legert
» meer vervoegingen van legeren



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Het leger gebruikt burgers als menselijk schild.

Het leger gebruikt burgers als menselijk schild.

Napoleon heeft zijn leger naar Rusland geleid.

Napoleon heeft zijn leger naar Rusland geleid.

Ik ben in het leger ingetreden.

Ik ben in het leger ingetreden.

Een taal is een dialect met een leger en een vloot.

Een taal is een dialect met een leger en een vloot.