Vertaling van logeren
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
logeren {ww.}
logeren {ww.}
ik logeer
jij logeert
hij/zij/het logeert
ik logeer
jij logeert
hij/zij/het logeert
» meer vervoegingen van logeren
Ik ga bij mijn tante op Hawaï logeren.
Ik ga bij mijn tante op Hawaï logeren.
logeren, te gast zijn {ww.}
logeren
te gast zijn {ww.}
te gast zijn {ww.}
ik logeer
jij logeert
hij/zij/het logeert
ik logeer
jij logeert
hij/zij/het logeert
» meer vervoegingen van logeren
logeren {ww.}
logeren {ww.}
ik logeer
jij logeert
hij/zij/het logeert
ik logeer
jij logeert
hij/zij/het logeert
» meer vervoegingen van logeren
zitten, logeren, brommen, vastzitten, opknappen, gevangenzitten {ww.}
zitten
logeren
brommen
vastzitten
opknappen
gevangenzitten {ww.}
logeren
brommen
vastzitten
opknappen
gevangenzitten {ww.}
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik zit
jij zit
hij/zij/het zit
» meer vervoegingen van zitten
Alle bussen zitten vol.
Alle bussen zitten vol.
Nee, ga zitten.
Nee, ga zitten.