Vertaling van brommen
suizen
tuiten
suizelen
snorren
razen
gonzen
brommen {ww.}
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik zoem
jij zoemt
hij/zij/het zoemt
» meer vervoegingen van zoemen
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
» meer vervoegingen van brommen
murmelen
mummelen
morren
mompelen
brommen {ww.}
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik murmel
jij murmelt
hij/zij/het murmelt
» meer vervoegingen van murmelen
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
» meer vervoegingen van brommen
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
» meer vervoegingen van brommen
logeren
brommen
vastzitten
opknappen
gevangenzitten {ww.}
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik zit
jij zit
hij/zij/het zit
» meer vervoegingen van zitten
grommen
brommen
knorren
mopperen {ww.}
ik brom
jij bromt
hij/zij/het bromt
ik klaag
jij klaagt
hij/zij/het klaagt
» meer vervoegingen van klagen