Vertaling van nader
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
nader {bn.}
nader {bn.}
nader {bw.}
nader {bw.}
nader, dichterbij {bn.}
nader
dichterbij {bn.}
dichterbij {bn.}
nader {bn.}
nader {bn.}
nader {bw.}
nader {bw.}
nader {bn.}
nader {bn.}
gaan naar, aanpakken, benaderen, naderen, genaken {ww.}
gaan naar
aanpakken
benaderen
naderen
genaken {ww.}
aanpakken
benaderen
naderen
genaken {ww.}
ik pak aan
jij pakt aan
hij/zij/het pakt aan
ik pak aan
jij pakt aan
hij/zij/het pakt aan
» meer vervoegingen van aanpakken
We gaan naar de bioscoop.
We gaan naar de bioscoop.
Alle kinderen gaan naar school in Japan.
Alle kinderen gaan naar school in Japan.
naderen, bijschuiven {ww.}
naderen
bijschuiven {ww.}
bijschuiven {ww.}
ik schuif bij
jij schuift bij
hij/zij/het schuift bij
ik nader
jij nadert
hij/zij/het nadert
» meer vervoegingen van naderen
naderen, in aantocht zijn {ww.}
naderen
in aantocht zijn {ww.}
in aantocht zijn {ww.}
ik nader
jij nadert
hij/zij/het nadert
ik nader
jij nadert
hij/zij/het nadert
» meer vervoegingen van naderen
naderbijkomen, naderen, dichtbijkomen {ww.}
naderbijkomen
naderen
dichtbijkomen {ww.}
naderen
dichtbijkomen {ww.}
ik nader
jij nadert
hij/zij/het nadert
ik nader
jij nadert
hij/zij/het nadert
» meer vervoegingen van naderen
nabijkomen, naderen, nader treden, naderbij komen {ww.}
nabijkomen
naderen
nader treden
naderbij komen {ww.}
naderen
nader treden
naderbij komen {ww.}
ik kom nabij
jij komt nabij
hij/zij/het komt nabij
ik kom nabij
jij komt nabij
hij/zij/het komt nabij
» meer vervoegingen van nabijkomen