Vertaling van peuteren

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
pulken, vingeren, peuteren {ww.}
pulken
vingeren
peuteren {ww.}

ik peuter
jij peutert
hij/zij/het peutert

ik pulk
jij pulkt
hij/zij/het pulkt
» meer vervoegingen van pulken

peuteren, pulken, punniken, peuren {ww.}
peuteren
pulken
punniken
peuren {ww.}

ik peur
jij peurt
hij/zij/het peurt

ik peuter
jij peutert
hij/zij/het peutert
» meer vervoegingen van peuteren

prutsen, peuteren, fabriceren, fabrieken, knutselen {ww.}
prutsen
peuteren
fabriceren
fabrieken
knutselen {ww.}

ik fabriceer
jij fabriceert
hij/zij/het fabriceert

ik pruts
jij prutst
hij/zij/het prutst
» meer vervoegingen van prutsen

wriemelen, morrelen, peuteren, futselen, frutselen, frommelen, friemelen, frunniken {ww.}
wriemelen
morrelen
peuteren
futselen
frutselen
frommelen
friemelen
frunniken {ww.}

ik friemel
jij friemelt
hij/zij/het friemelt

ik wriemel
jij wriemelt
hij/zij/het wriemelt
» meer vervoegingen van wriemelen