Vertaling van schuren

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
schuren {ww.}
schuren {ww.}

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt
» meer vervoegingen van schuren

Boerderijen hebben schuren.
Boerderijen hebben schuren.
schuren, gladschuren {ww.}
schuren
gladschuren {ww.}

ik schuur glad
jij schuurt glad
hij/zij/het schuurt glad

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt
» meer vervoegingen van schuren

poetsen, wrijven, schuren, zoeten, polijsten, boenen {ww.}
poetsen
wrijven
schuren
zoeten
polijsten
boenen {ww.}

ik boen
jij boent
hij/zij/het boent

ik poets
jij poetst
hij/zij/het poetst
» meer vervoegingen van poetsen

Ik moet mijn tanden poetsen.
Ik moet mijn tanden poetsen.
Zout in iemands wonden wrijven.
Zout in iemands wonden wrijven.
schuren, schrobben {ww.}
schuren
schrobben {ww.}

ik schrob
jij schrobt
hij/zij/het schrobt

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt
» meer vervoegingen van schuren

schuren {ww.}
schuren {ww.}

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt
» meer vervoegingen van schuren

schuren {ww.}
schuren {ww.}

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt

ik schuur
jij schuurt
hij/zij/het schuurt
» meer vervoegingen van schuren

schuur (mv. schuren), bergplaats [v] {zn.}
schuur (mv. schuren)
bergplaats [v] {zn.}
stalletje [o], keet, kraam, loods [v], schuur (mv. schuren) [v], tent [v] {zn.}
stalletje [o]
keet
kraam
loods [v]
schuur (mv. schuren) [v]
tent [v] {zn.}
schuur [m] (de ~) {zn.}
schuur [m] (de ~) {zn.}


Gerelateerd aan schuren

gladschuren - poetsen - wrijven - zoeten - polijsten - boenen - schrobben - schuur - bergplaats - stalletje - keet - kraam - loods - tentreinigen - gladden - wrijven - bergruimte - gebouw