Vertaling van twisten

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
twisten, strijden, redetwisten, krakelen, disputeren {ww.}
twisten
strijden
redetwisten
krakelen
disputeren {ww.}

ik disputeer
jij disputeert
hij/zij/het disputeert

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist
» meer vervoegingen van twisten

Over smaak valt niet te twisten.
Over smaak valt niet te twisten.
Over smaken (en kleuren) valt niet te twisten
Over smaken (en kleuren) valt niet te twisten
twisten, de twist dansen {ww.}
twisten
de twist dansen {ww.}

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist
» meer vervoegingen van twisten

twisten, slingeren, kronkelen {ww.}
twisten
slingeren
kronkelen {ww.}

ik kronkel
jij kronkelt
hij/zij/het kronkelt

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist
» meer vervoegingen van twisten

twisten, bekvechten, overhoopliggen, kiften, ruziën {ww.}
twisten
bekvechten
overhoopliggen
kiften
ruziën {ww.}

ik bekvecht
jij bekvecht
hij/zij/het bekvecht

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist
» meer vervoegingen van twisten

Als twee mannen bekvechten, is de derde blij
Als twee mannen bekvechten, is de derde blij
twisten {ww.}
twisten {ww.}

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist
» meer vervoegingen van twisten

twisten {ww.}
twisten {ww.}

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist

ik twist
jij twist
hij/zij/het twist
» meer vervoegingen van twisten

bomen, twisten, discussiëren, redetwisten, redekavelen, parlementeren, disputeren, discuteren {ww.}
bomen
twisten
discussiëren
redetwisten
redekavelen
parlementeren
disputeren
discuteren {ww.}

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt
» meer vervoegingen van bomen

Apen klimmen in bomen.
Apen klimmen in bomen.
De bomen zijn groen.
De bomen zijn groen.
kwestie, ruzie [v] (de ~), herrie [m] (de ~), mot [m] (de ~), twist [m] (de ~), trammelant [m] (de/het ~), stront, onmin [m] (de ~), bonje [m] (de ~), onaangenaamheid, onaangenaamheden, kift [m] (de ~), kif, disharmonie [v] (de ~), onvrede [m] (de ~), heibel [m] (de ~), onenigheid {zn.}
kwestie
ruzie [v] (de ~)
herrie [m] (de ~)
mot [m] (de ~)
twist [m] (de ~)
trammelant [m] (de/het ~)
stront
onmin [m] (de ~)
bonje [m] (de ~)
onaangenaamheid
onaangenaamheden
kift [m] (de ~)
kif
disharmonie [v] (de ~)
onvrede [m] (de ~)
heibel [m] (de ~)
onenigheid {zn.}
Hij klaagde over de herrie.
Hij klaagde over de herrie.
Hij hunkert altijd naar ruzie.
Hij hunkert altijd naar ruzie.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Over smaak valt niet te twisten.

Over smaak valt niet te twisten.

Over smaken (en kleuren) valt niet te twisten

Over smaken (en kleuren) valt niet te twisten