Vertaling van doen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
doen, stellen, stoppen, zetten, plaatsen, leggen, steken {ww.}
doen
stellen
stoppen
zetten
plaatsen
leggen
steken {ww.}

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Ik kan dingen in een doos steken.
Ik kan dingen in een doos steken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
doen, handelen, optreden, bezig zijn, te werk gaan, ageren {ww.}
doen
handelen
optreden
bezig zijn
te werk gaan
ageren {ww.}

ik ageer
jij ageert
hij/zij/het ageert

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Ik zou een eeuwigheid bezig zijn om alles uit te leggen.
Ik zou een eeuwigheid bezig zijn om alles uit te leggen.
We moeten snel handelen.
We moeten snel handelen.
doen, handelen, bezig zijn, optreden, te werk gaan, ageren {ww.}
doen
handelen
bezig zijn
optreden
te werk gaan
ageren {ww.}

ik ageer
jij ageert
hij/zij/het ageert

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Wat moet ik doen?
Wat moet ik doen?
Laat ons meer doen.
Laat ons meer doen.
doen, maken, uitvoeren, uitrichten, uitbrengen, bedrijven, aanmaken {ww.}
doen
maken
uitvoeren
uitrichten
uitbrengen
bedrijven
aanmaken {ww.}

ik maak aan
jij maakt aan
hij/zij/het maakt aan

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Beter niets doen, dan een fout te maken.
Beter niets doen, dan een fout te maken.
Je zorgen maken is als een schommelstoel; het geeft je iets te doen, maar je komt er nergens mee.
Je zorgen maken is als een schommelstoel; het geeft je iets te doen, maar je komt er nergens mee.
doen, laten, maken, laten doen {ww.}
doen
laten
maken
laten doen {ww.}

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Je kan me niets laten doen dat ik niet wil doen.
Je kan me niets laten doen dat ik niet wil doen.
Laten we dat doen.
Laten we dat doen.
doen, handelen, bezig zijn, optreden, te werk gaan, ageren, tussenkomen {ww.}
doen
handelen
bezig zijn
optreden
te werk gaan
ageren
tussenkomen {ww.}

ik ageer
jij ageert
hij/zij/het ageert

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Wat moet ik doen?
Wat moet ik doen?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Wat moet ik doen?

Wat moet ik doen?

Laat ons meer doen.

Laat ons meer doen.

Wat moet ik doen?

Wat moet ik doen?

Wat wil je doen?

Wat wil je doen?

Mijn voeten doen pijn.

Mijn voeten doen pijn.

Ik zal het doen.

Ik zal het doen.

Wat doen we nu?

Wat doen we nu?

Niet doen, Sam!

Niet doen, Sam!

Laten we dat doen.

Laten we dat doen.

Ge moet uw best doen.

Ge moet uw best doen.

Dat zal ik zeker doen.

Dat zal ik zeker doen.

Doe wat ge moet doen.

Doe wat ge moet doen.

Wat ga je nu doen?

Wat ga je nu doen?

We moeten iets doen, Tom.

We moeten iets doen, Tom.

Laat hem het alleen doen.

Laat hem het alleen doen.