Vertaling van stellen
opstellen
opmaken
stileren
redigeren {ww.}
ik maak op
jij maakt op
hij/zij/het maakt op
ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen
goed zetten
rechtzetten
gelijkzetten {ww.}
ik zet gelijk
jij zet gelijk
hij/zij/het zet gelijk
ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen
veronderstellen
vermoeden
menen
aannemen {ww.}
ik neem aan
jij neemt aan
hij/zij/het neemt aan
ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen
poneren {ww.}
ik poneer
jij poneert
hij/zij/het poneert
ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen
opmaken
opstellen
samenstellen {ww.}
ik maak op
jij maakt op
hij/zij/het maakt op
ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen
veronderstellen
aannemen
supponeren
presumeren
postuleren
onderstellen
assumeren {ww.}
ik neem aan
jij neemt aan
hij/zij/het neemt aan
ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen
stellen
stoppen
zetten
plaatsen
leggen
steken {ww.}
ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen
plaatsen {ww.}
ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst
ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen
ensemble
inrichting
stel (mv. stellen)
troep {zn.}
stelletje
set
stel (mv. stellen) {zn.}
koppel
paar
stel (mv. stellen)
tweetal {zn.}
groep
hoop
kudde
schare
school
set
stel (mv. stellen)
troep
zwerm
vlucht {zn.}
stelletje
koppel
paar
span
stel (mv. stellen)
tweetal {zn.}
bepalen
stellen {ww.}
ik bepaal
jij bepaalt
hij/zij/het bepaalt
ik stel vast
jij stelt vast
hij/zij/het stelt vast
» meer vervoegingen van vaststellen
stellen
afstellen {ww.}
ik stel af
jij stelt af
hij/zij/het stelt af
ik stel in
jij stelt in
hij/zij/het stelt in
» meer vervoegingen van instellen
verzoenen
berusten
neerleggen
stellen
resigneren {ww.}
ik berust
jij berust
hij/zij/het berust
ik schik
jij schikt
hij/zij/het schikt
» meer vervoegingen van schikken
stel
getal
tal {zn.}
unit
span {zn.}
span
stel (mv. stellen)
stelletje
tweespan {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Mag ik een vraag stellen?
Mag ik een vraag stellen?
Mag ik een paar vragen stellen?
Mag ik een paar vragen stellen?
Ik moet je een domme vraag stellen.
Ik moet je een domme vraag stellen.
Ik wil graag een vraag stellen.
Ik wil graag een vraag stellen.
Ik zou twee vragen willen stellen.
Ik zou twee vragen willen stellen.
Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.
Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.
Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
Mag ik je een indiscrete vraag stellen?
Mag ik je een indiscrete vraag stellen?
Hij zal zich volgend jaar verkiesbaar stellen.
Hij zal zich volgend jaar verkiesbaar stellen.
Aarzel niet vragen te stellen indien je iets niet begrijpt.
Aarzel niet vragen te stellen indien je iets niet begrijpt.
Wij stellen dat de economie beter zal worden.
Wij stellen dat de economie beter zal worden.
Ze was niet beschaamd om me een vraag te stellen.
Ze was niet beschaamd om me een vraag te stellen.
De man stak zijn hand op om een vraag te stellen.
De man stak zijn hand op om een vraag te stellen.
Moet je echt de vraag stellen om het antwoord te weten te komen?
Moet je echt de vraag stellen om het antwoord te weten te komen?
"Maakt u zich geen zorgen," probeerde Dima de vrouw gerust te stellen. "Het is niet van mij."
"Maakt u zich geen zorgen," probeerde Dima de vrouw gerust te stellen. "Het is niet van mij."