Vertaling van stellen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
stellen, opstellen, opmaken, stileren, redigeren {ww.}
stellen
opstellen
opmaken
stileren
redigeren {ww.}

ik maak op
jij maakt op
hij/zij/het maakt op

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

Ik moet mijn haar opmaken.
Ik moet mijn haar opmaken.
Vanavond hebben we plezier gehad met het samen opstellen van onze stamboom.
Vanavond hebben we plezier gehad met het samen opstellen van onze stamboom.
stellen, goed zetten, rechtzetten, gelijkzetten {ww.}
stellen
goed zetten
rechtzetten
gelijkzetten {ww.}

ik zet gelijk
jij zet gelijk
hij/zij/het zet gelijk

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

Mag ik een vraag stellen?
Mag ik een vraag stellen?
Ik wil graag een vraag stellen.
Ik wil graag een vraag stellen.
stellen, veronderstellen, vermoeden, menen, aannemen {ww.}
stellen
veronderstellen
vermoeden
menen
aannemen {ww.}

ik neem aan
jij neemt aan
hij/zij/het neemt aan

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

We veronderstellen dat Tom eerlijk is.
We veronderstellen dat Tom eerlijk is.
Mag ik een paar vragen stellen?
Mag ik een paar vragen stellen?
stellen, poneren {ww.}
stellen
poneren {ww.}

ik poneer
jij poneert
hij/zij/het poneert

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

Ik moet je een domme vraag stellen.
Ik moet je een domme vraag stellen.
Ik zou twee vragen willen stellen.
Ik zou twee vragen willen stellen.
stellen, opmaken, opstellen, samenstellen {ww.}
stellen
opmaken
opstellen
samenstellen {ww.}

ik maak op
jij maakt op
hij/zij/het maakt op

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

stellen, veronderstellen, aannemen, supponeren, presumeren, postuleren, onderstellen, assumeren {ww.}
stellen
veronderstellen
aannemen
supponeren
presumeren
postuleren
onderstellen
assumeren {ww.}

ik neem aan
jij neemt aan
hij/zij/het neemt aan

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.
Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.
doen, stellen, stoppen, zetten, plaatsen, leggen, steken {ww.}
doen
stellen
stoppen
zetten
plaatsen
leggen
steken {ww.}

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Ik kan dingen in een doos steken.
Ik kan dingen in een doos steken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
stellen, plaatsen {ww.}
stellen
plaatsen {ww.}

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst

ik stel
jij stelt
hij/zij/het stelt
» meer vervoegingen van stellen

complet [m], ensemble [o], inrichting [v], stel (mv. stellen), troep {zn.}
complet [m]
ensemble [o]
inrichting [v]
stel (mv. stellen)
troep {zn.}
complet [o], stelletje [o], set, stel (mv. stellen) {zn.}
complet [o]
stelletje [o]
set
stel (mv. stellen) {zn.}
duo [o], koppel, paar, stel (mv. stellen), tweetal {zn.}
duo [o]
koppel
paar
stel (mv. stellen)
tweetal {zn.}
drift [v], groep, hoop, kudde, schare, school, set, stel (mv. stellen), troep, zwerm, vlucht {zn.}
drift [v]
groep
hoop
kudde
schare
school
set
stel (mv. stellen)
troep
zwerm
vlucht {zn.}
duo [o], stelletje [o], koppel, paar, span, stel (mv. stellen), tweetal {zn.}
duo [o]
stelletje [o]
koppel
paar
span
stel (mv. stellen)
tweetal {zn.}
vaststellen, bepalen, stellen {ww.}
vaststellen
bepalen
stellen {ww.}

ik bepaal
jij bepaalt
hij/zij/het bepaalt

ik stel vast
jij stelt vast
hij/zij/het stelt vast
» meer vervoegingen van vaststellen

instellen, stellen, afstellen {ww.}
instellen
stellen
afstellen {ww.}

ik stel af
jij stelt af
hij/zij/het stelt af

ik stel in
jij stelt in
hij/zij/het stelt in
» meer vervoegingen van instellen

schikken, verzoenen, berusten, neerleggen, stellen, resigneren {ww.}
schikken
verzoenen
berusten
neerleggen
stellen
resigneren {ww.}

ik berust
jij berust
hij/zij/het berust

ik schik
jij schikt
hij/zij/het schikt
» meer vervoegingen van schikken

aantal [o] (het ~), stel [o] (het ~), getal [o] (het ~), tal [o] (het ~) {zn.}
aantal [o] (het ~)
stel [o] (het ~)
getal [o] (het ~)
tal [o] (het ~) {zn.}
stel [o] (het ~), unit [m] (de ~), span {zn.}
stel [o] (het ~)
unit [m] (de ~)
span {zn.}
Hij heeft een stel spannende detectives geschreven.
Hij heeft een stel spannende detectives geschreven.
Ik stel voor dat je haar een bedankbrief schrijft.
Ik stel voor dat je haar een bedankbrief schrijft.
duo [o] (het ~), span [o] (het ~), stel (mv. stellen), stelletje, tweespan {zn.}
duo [o] (het ~)
span [o] (het ~)
stel (mv. stellen)
stelletje
tweespan {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Mag ik een vraag stellen?

Mag ik een vraag stellen?

Mag ik een paar vragen stellen?

Mag ik een paar vragen stellen?

Ik moet je een domme vraag stellen.

Ik moet je een domme vraag stellen.

Ik wil graag een vraag stellen.

Ik wil graag een vraag stellen.

Ik zou twee vragen willen stellen.

Ik zou twee vragen willen stellen.

Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.

Hij moest het dagenlang zonder voedsel stellen.

Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.

Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.

Mag ik je een indiscrete vraag stellen?

Mag ik je een indiscrete vraag stellen?

Hij zal zich volgend jaar verkiesbaar stellen.

Hij zal zich volgend jaar verkiesbaar stellen.

Aarzel niet vragen te stellen indien je iets niet begrijpt.

Aarzel niet vragen te stellen indien je iets niet begrijpt.

Wij stellen dat de economie beter zal worden.

Wij stellen dat de economie beter zal worden.

Ze was niet beschaamd om me een vraag te stellen.

Ze was niet beschaamd om me een vraag te stellen.

De man stak zijn hand op om een vraag te stellen.

De man stak zijn hand op om een vraag te stellen.

Moet je echt de vraag stellen om het antwoord te weten te komen?

Moet je echt de vraag stellen om het antwoord te weten te komen?

"Maakt u zich geen zorgen," probeerde Dima de vrouw gerust te stellen. "Het is niet van mij."

"Maakt u zich geen zorgen," probeerde Dima de vrouw gerust te stellen. "Het is niet van mij."