Vertaling van zeggen
opgeven {ww.}
ik geef op
jij geeft op
hij/zij/het geeft op
ik zeg
jij zegt
hij/zij/het zegt
» meer vervoegingen van zeggen
woord {zn.}
beduiden
omvatten
inhouden
betekenen
behelzen {ww.}
ik beduid
jij beduidt
hij/zij/het beduidt
ik zeg
jij zegt
hij/zij/het zegt
» meer vervoegingen van zeggen
zeggen
uitbrengen {ww.}
ik spreek
jij spreekt
hij/zij/het spreekt
ik spreek
jij spreekt
hij/zij/het spreekt
» meer vervoegingen van spreken
Voorbeelden in zinsverband
Sommigen zeggen dit, en anderen zeggen dat.
Sommigen zeggen dit, en anderen zeggen dat.
Hij kan zoiets zeggen.
Hij kan zoiets zeggen.
Mag ik iets zeggen?
Mag ik iets zeggen?
Dat moest ík zeggen!
Dat moest ík zeggen!
Hoe durf je zoiets zeggen?
Hoe durf je zoiets zeggen?
Wat probeer je te zeggen?
Wat probeer je te zeggen?
Je kan niet "nee" zeggen.
Je kan niet "nee" zeggen.
Laat mij een ding zeggen.
Laat mij een ding zeggen.
Ik had iets moeten zeggen.
Ik had iets moeten zeggen.
Laat het me één keer zeggen.
Laat het me één keer zeggen.
Ik heb hierover niets verder te zeggen.
Ik heb hierover niets verder te zeggen.
Hij beloofde dat tegen niemand te zeggen.
Hij beloofde dat tegen niemand te zeggen.
Ik wil graag ja zeggen, maar...
Ik wil graag ja zeggen, maar...
Ge zoudt altijd de waarheid moeten zeggen.
Ge zoudt altijd de waarheid moeten zeggen.
Ik weet niet wat te zeggen...
Ik weet niet wat te zeggen...