Vertaling van leggen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
leggen, vlijen, neerleggen {ww.}
leggen
vlijen
neerleggen {ww.}

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt
» meer vervoegingen van leggen

In mei leggen alle vogeltjes een ei.
In mei leggen alle vogeltjes een ei.
Ik zou een eeuwigheid bezig zijn om alles uit te leggen.
Ik zou een eeuwigheid bezig zijn om alles uit te leggen.
doen, stellen, stoppen, zetten, plaatsen, leggen, steken {ww.}
doen
stellen
stoppen
zetten
plaatsen
leggen
steken {ww.}

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet

ik doe
jij doet
hij/zij/het doet
» meer vervoegingen van doen

Ik kan dingen in een doos steken.
Ik kan dingen in een doos steken.
Ge moet stoppen met roken.
Ge moet stoppen met roken.
leggen, aanleggen {ww.}
leggen
aanleggen {ww.}

ik leg aan
jij legt aan
hij/zij/het legt aan

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt
» meer vervoegingen van leggen

Ik ben zo stom... Ik probeer je dingen uit te leggen die ik zelf niet begrijp.
Ik ben zo stom... Ik probeer je dingen uit te leggen die ik zelf niet begrijp.
Hij vroeg haar uit te leggen hoe ze het geld had gebruikt.
Hij vroeg haar uit te leggen hoe ze het geld had gebruikt.
leggen {ww.}
leggen {ww.}

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt
» meer vervoegingen van leggen

Het zou me te veel tijd kosten om je uit te leggen waarom dat niet gaat werken.
Het zou me te veel tijd kosten om je uit te leggen waarom dat niet gaat werken.
plaatsen, leggen, stationeren, situeren {ww.}
plaatsen
leggen
stationeren
situeren {ww.}

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt

ik plaats
jij plaatst
hij/zij/het plaatst
» meer vervoegingen van plaatsen

Hij heeft veel plaatsen bezocht.
Hij heeft veel plaatsen bezocht.
Jij kent veel interessante plaatsen, of niet?
Jij kent veel interessante plaatsen, of niet?
leggen {ww.}
leggen {ww.}

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt

ik leg
jij legt
hij/zij/het legt
» meer vervoegingen van leggen

rusten, leggen, neerleggen, voorleggen, deponeren {ww.}
rusten
leggen
neerleggen
voorleggen
deponeren {ww.}

ik deponeer
jij deponeert
hij/zij/het deponeert

ik rust
jij rust
hij/zij/het rust
» meer vervoegingen van rusten

Hij moest rusten.
Hij moest rusten.
Ik ga wat rusten.
Ik ga wat rusten.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

In mei leggen alle vogeltjes een ei.

In mei leggen alle vogeltjes een ei.

Ik ben zo stom... Ik probeer je dingen uit te leggen die ik zelf niet begrijp.

Ik ben zo stom... Ik probeer je dingen uit te leggen die ik zelf niet begrijp.

Ik zou een eeuwigheid bezig zijn om alles uit te leggen.

Ik zou een eeuwigheid bezig zijn om alles uit te leggen.

Hij vroeg haar uit te leggen hoe ze het geld had gebruikt.

Hij vroeg haar uit te leggen hoe ze het geld had gebruikt.

Het zou me te veel tijd kosten om je uit te leggen waarom dat niet gaat werken.

Het zou me te veel tijd kosten om je uit te leggen waarom dat niet gaat werken.

Dit is wat wiskundigen en Fransen gemeen hebben: wat je hen ook probeert uit te leggen, ze vertalen het op hun eigen manier en verdraaien het in iets wat helemaal anders is.

Dit is wat wiskundigen en Fransen gemeen hebben: wat je hen ook probeert uit te leggen, ze vertalen het op hun eigen manier en verdraaien het in iets wat helemaal anders is.


Gerelateerd aan leggen

vlijen - neerleggen - doen - stellen - stoppen - zetten - plaatsen - steken - aanleggen - stationeren - situeren - rusten - voorleggen - deponerenproduceren - voortbrengen - stellen