Vertaling van bomen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
bomen, snateren, ratelen {ww.}
bomen
snateren
ratelen {ww.}

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt
» meer vervoegingen van bomen

Apen klimmen in bomen.
Apen klimmen in bomen.
De bomen zijn groen.
De bomen zijn groen.
bomen {ww.}
bomen {ww.}

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt
» meer vervoegingen van bomen

De bomen waren erg schaars.
De bomen waren erg schaars.
De vogels zingen in de bomen.
De vogels zingen in de bomen.
bomen {ww.}
bomen {ww.}

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt
» meer vervoegingen van bomen

De wind kuste de bomen teder.
De wind kuste de bomen teder.
bomen, twisten, discussiëren, redetwisten, redekavelen, parlementeren, disputeren, discuteren {ww.}
bomen
twisten
discussiëren
redetwisten
redekavelen
parlementeren
disputeren
discuteren {ww.}

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt

ik boom
jij boomt
hij/zij/het boomt
» meer vervoegingen van bomen

Over smaak valt niet te twisten.
Over smaak valt niet te twisten.
Ik wou niet meer tijd besteden aan het discussiëren met Tom.
Ik wou niet meer tijd besteden aan het discussiëren met Tom.
boom (mv. bomen) [m], vaarboom [m] {zn.}
boom (mv. bomen) [m]
vaarboom [m] {zn.}
Wie heeft de boom geplant?
Wie heeft de boom geplant?
Tom zit onder een boom.
Tom zit onder een boom.
boom (mv. bomen) [m] {zn.}
boom (mv. bomen) [m] {zn.}
Boom [o] {eigenn.}
Boom [o] {eigenn.}
boom [m] (de ~) {zn.}
boom [m] (de ~) {zn.}
Ze hakten de boom om.
Ze hakten de boom om.
Ik reed tegen een boom.
Ik reed tegen een boom.
boom [m] (de ~), boomstructuur, boomdiagram {zn.}
boom [m] (de ~)
boomstructuur
boomdiagram {zn.}
Een aap beklimt een hoge boom.
Een aap beklimt een hoge boom.
boom [m] (de ~) {zn.}
boom [m] (de ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Apen klimmen in bomen.

Apen klimmen in bomen.

De bomen zijn groen.

De bomen zijn groen.

De bomen waren erg schaars.

De bomen waren erg schaars.

De vogels zingen in de bomen.

De vogels zingen in de bomen.

De wind kuste de bomen teder.

De wind kuste de bomen teder.

Deze bomen zijn door hen geplant.

Deze bomen zijn door hen geplant.

De weg is versperd door omgevallen bomen.

De weg is versperd door omgevallen bomen.

Je kan door de bomen het bos niet zien.

Je kan door de bomen het bos niet zien.

De bladeren van de bomen worden bruin in de herfst.

De bladeren van de bomen worden bruin in de herfst.

Het was fris in de schaduw van de bomen.

Het was fris in de schaduw van de bomen.

Hij ziet het bos niet door al die bomen.

Hij ziet het bos niet door al die bomen.

Na de storm was de weg door omgevallen bomen geblokkeerd.

Na de storm was de weg door omgevallen bomen geblokkeerd.