Vertaling van verbruik
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
verbruik {zn.}
verbruik {zn.}
verbruik {zn.}
verbruik {zn.}
verbruik {zn.}
verbruik {zn.}
opmaken, verbruiken, opgebruiken {ww.}
opmaken
verbruiken
opgebruiken {ww.}
verbruiken
opgebruiken {ww.}
ik gebruik op
jij gebruikt op
hij/zij/het gebruikt op
ik maak op
jij maakt op
hij/zij/het maakt op
» meer vervoegingen van opmaken
Ik moet mijn haar opmaken.
Ik moet mijn haar opmaken.
verteren, verorberen, slopen, verbruiken, consumeren {ww.}
verteren
verorberen
slopen
verbruiken
consumeren {ww.}
verorberen
slopen
verbruiken
consumeren {ww.}
ik consumeer
jij consumeert
hij/zij/het consumeert
ik verteer
jij verteert
hij/zij/het verteert
» meer vervoegingen van verteren
verbranden, verbruiken {ww.}
verbranden
verbruiken {ww.}
verbruiken {ww.}
ik verbrand
jij verbrandt
hij/zij/het verbrandt
ik verbrand
jij verbrandt
hij/zij/het verbrandt
» meer vervoegingen van verbranden