Vertaling van verschiet

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
perspectief, vooruitzicht [o], verschiet, prospect, doorkijk [m] {zn.}
perspectief
vooruitzicht [o]
verschiet
prospect
doorkijk [m] {zn.}
Het lijkt onmogelijk te zijn om een obsessieve neurose van een intense liefde te onderscheiden vanuit een biochemisch perspectief.
Het lijkt onmogelijk te zijn om een obsessieve neurose van een intense liefde te onderscheiden vanuit een biochemisch perspectief.
verte, verschiet {zn.}
verte
verschiet {zn.}
Ik zag een huis in de verte.
Ik zag een huis in de verte.
We zagen nog een schip in de verte.
We zagen nog een schip in de verte.
toekomst, verschiet, toekomende tijd {zn.}
toekomst
verschiet
toekomende tijd {zn.}
Ik heb geen toekomst.
Ik heb geen toekomst.
Niemand kent de toekomst.
Niemand kent de toekomst.
vallen, verschieten, neervallen, afvallen {ww.}
vallen
verschieten
neervallen
afvallen {ww.}

ik val af
jij valt af
hij/zij/het valt af

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

Laat vallen.
Laat vallen.
Waar gehakt wordt vallen spaanders.
Waar gehakt wordt vallen spaanders.
verschieten {ww.}
verschieten {ww.}

ik verschiet
jij verschiet
hij/zij/het verschiet

ik verschiet
jij verschiet
hij/zij/het verschiet
» meer vervoegingen van verschieten

verschieten, tanen, verbleken, bleek worden {ww.}
verschieten
tanen
verbleken
bleek worden {ww.}

ik taan
jij taant
hij/zij/het taant

ik verschiet
jij verschiet
hij/zij/het verschiet
» meer vervoegingen van verschieten

vaal worden, verkleuren, verschieten {ww.}
vaal worden
verkleuren
verschieten {ww.}

hij/zij/het verkleurt
zij verkleuren
ik verschiet

hij/zij/het verschiet
zij verschieten
ik verschiet
» meer vervoegingen van verschieten

verschieten, vervalen, verbleken {ww.}
verschieten
vervalen
verbleken {ww.}

ik verbleek
jij verbleekt
hij/zij/het verbleekt

ik verschiet
jij verschiet
hij/zij/het verschiet
» meer vervoegingen van verschieten

verschieten, verbleken {ww.}
verschieten
verbleken {ww.}

ik verbleek
jij verbleekt
hij/zij/het verbleekt

ik verschiet
jij verschiet
hij/zij/het verschiet
» meer vervoegingen van verschieten

schrikken, verschieten {ww.}
schrikken
verschieten {ww.}

ik schrik
jij schrikt
hij/zij/het schrikt

ik schrik
jij schrikt
hij/zij/het schrikt
» meer vervoegingen van schrikken

verschieten {ww.}
verschieten {ww.}

ik verschiet
jij verschiet
hij/zij/het verschiet

ik verschiet
jij verschiet
hij/zij/het verschiet
» meer vervoegingen van verschieten