Vertaling van vallen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vallen, verschieten, neervallen, afvallen {ww.}
vallen
verschieten
neervallen
afvallen {ww.}

ik val af
jij valt af
hij/zij/het valt af

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

Laat vallen.
Laat vallen.
Waar gehakt wordt vallen spaanders.
Waar gehakt wordt vallen spaanders.
vallen {ww.}
vallen {ww.}

ik val
jij valt
hij/zij/het valt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

Laat dat glas niet vallen.
Laat dat glas niet vallen.
In oktober beginnen de bladeren te vallen.
In oktober beginnen de bladeren te vallen.
vallen, bliksemen, duvelen, kletteren, kukelen, neerkletteren, ploffen, sodemieteren, lazeren, mieteren, donderen, flikkeren {ww.}
vallen
bliksemen
duvelen
kletteren
kukelen
neerkletteren
ploffen
sodemieteren
lazeren
mieteren
donderen
flikkeren {ww.}

ik bliksem
jij bliksemt
hij/zij/het bliksemt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

vallen, ergeren, storen {ww.}
vallen
ergeren
storen {ww.}

ik erger
jij ergert
hij/zij/het ergert

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

sneuvelen, vallen {ww.}
sneuvelen
vallen {ww.}

ik sneuvel
jij sneuvelt
hij/zij/het sneuvelt

ik sneuvel
jij sneuvelt
hij/zij/het sneuvelt
» meer vervoegingen van sneuvelen

vallen {ww.}
vallen {ww.}

ik val
jij valt
hij/zij/het valt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

vallen {ww.}
vallen {ww.}

ik val
jij valt
hij/zij/het valt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

vallen, mogen {ww.}
vallen
mogen {ww.}

ik mag
jij mag
hij/zij/het mag

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

vallen {ww.}
vallen {ww.}

ik val
jij valt
hij/zij/het valt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

Ik ben bang om te vallen.
Ik ben bang om te vallen.
vallen, leiden, uitdraaien, bekomen, uitvallen, resulteren, uitmonden, uitpakken, uitlopen {ww.}
vallen
leiden
uitdraaien
bekomen
uitvallen
resulteren
uitmonden
uitpakken
uitlopen {ww.}

ik bekom
jij bekomt
hij/zij/het bekomt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

Ik ben bang dat de dingen verkeerd zullen uitdraaien.
Ik ben bang dat de dingen verkeerd zullen uitdraaien.
Alle wegen leiden naar Rome.
Alle wegen leiden naar Rome.
vallen, ressorteren {ww.}
vallen
ressorteren {ww.}

ik ressorteer
jij ressorteert
hij/zij/het ressorteert

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

komen, vallen, raken, geraken, treden {ww.}
komen
vallen
raken
geraken
treden {ww.}

ik geraak
jij geraakt
hij/zij/het geraakt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Mijn ideeën raken op.
Mijn ideeën raken op.
Wat kan ik kwijt raken?
Wat kan ik kwijt raken?
sneuvelen, sneven, vallen {ww.}
sneuvelen
sneven
vallen {ww.}

ik sneuvel
jij sneuvelt
hij/zij/het sneuvelt

ik sneuvel
jij sneuvelt
hij/zij/het sneuvelt
» meer vervoegingen van sneuvelen

val [m] (de ~), instorting [v] (de ~), duikeling {zn.}
val [m] (de ~)
instorting [v] (de ~)
duikeling {zn.}
"Val!" riep hij toen hij haar herkende.
"Val!" riep hij toen hij haar herkende.
Val niet voor één van zijn oude truuks.
Val niet voor één van zijn oude truuks.
val [m] (de ~) {zn.}
val [m] (de ~) {zn.}
De olie maakte de vloer glad en veroorzaakte zijn plotse val.
De olie maakte de vloer glad en veroorzaakte zijn plotse val.
Ik val maar meteen met de deur in huis. Je bent ontslagen.
Ik val maar meteen met de deur in huis. Je bent ontslagen.
val [m] (de ~) {zn.}
val [m] (de ~) {zn.}
val [o] (het ~) {zn.}
val [o] (het ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Laat vallen.

Laat vallen.

Waar gehakt wordt vallen spaanders.

Waar gehakt wordt vallen spaanders.

Laat dat glas niet vallen.

Laat dat glas niet vallen.

In oktober beginnen de bladeren te vallen.

In oktober beginnen de bladeren te vallen.

Ik ben bang om te vallen.

Ik ben bang om te vallen.

We zetten vallen om kakkerlakken te vangen.

We zetten vallen om kakkerlakken te vangen.

Het is noodzakelijk om af te vallen.

Het is noodzakelijk om af te vallen.

Normaal gesproken vallen wolven geen mensen aan.

Normaal gesproken vallen wolven geen mensen aan.

Ik denk dat ik flauw ga vallen.

Ik denk dat ik flauw ga vallen.

Ge hebt uw zakdoek laten vallen.

Ge hebt uw zakdoek laten vallen.

Dit is een beproefde methode om af te vallen.

Dit is een beproefde methode om af te vallen.

Ze gaf hem de tip af te vallen.

Ze gaf hem de tip af te vallen.

Jammer dat ik niet hoef af te vallen.

Jammer dat ik niet hoef af te vallen.

Herhalingen vallen niet in goede aarde

Herhalingen vallen niet in goede aarde

Hieronder vallen bijvoorbeeld dekens, tenten, verplaatsbare keukens en generatoren.

Hieronder vallen bijvoorbeeld dekens, tenten, verplaatsbare keukens en generatoren.