Vertaling van donderen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
Donderen {eigenn.}
Donderen {eigenn.}
donderen {ww.}
donderen {ww.}

ik donder
jij dondert
hij/zij/het dondert

ik donder
jij dondert
hij/zij/het dondert
» meer vervoegingen van donderen

daveren, donderen, bulderen {ww.}
daveren
donderen
bulderen {ww.}

ik bulder
jij buldert
hij/zij/het buldert

ik daver
jij davert
hij/zij/het davert
» meer vervoegingen van daveren

gooien, kwakken, knikkeren, kegelen, lazeren, zwiepen, mikken, donderen, kogelen, kukelen, kieperen, keilen, jenzen, werpen, plompen, flikkeren, bliksemen {ww.}
gooien
kwakken
knikkeren
kegelen
lazeren
zwiepen
mikken
donderen
kogelen
kukelen
kieperen
keilen
jenzen
werpen
plompen
flikkeren
bliksemen {ww.}

ik bliksem
jij bliksemt
hij/zij/het bliksemt

ik gooi
jij gooit
hij/zij/het gooit
» meer vervoegingen van gooien

De jongen vond het leuk om eieren naar mensen te gooien vanuit het raam van zijn flat.
De jongen vond het leuk om eieren naar mensen te gooien vanuit het raam van zijn flat.
vallen, flikkeren, donderen, mieteren, lazeren, sodemieteren, ploffen, neerkletteren, kukelen, kletteren, duvelen, bliksemen {ww.}
vallen
flikkeren
donderen
mieteren
lazeren
sodemieteren
ploffen
neerkletteren
kukelen
kletteren
duvelen
bliksemen {ww.}

ik bliksem
jij bliksemt
hij/zij/het bliksemt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

Laat vallen.
Laat vallen.
Waar gehakt wordt vallen spaanders.
Waar gehakt wordt vallen spaanders.
bulderen, donderen {ww.}
bulderen
donderen {ww.}

ik bulder
jij buldert
hij/zij/het buldert

ik bulder
jij buldert
hij/zij/het buldert
» meer vervoegingen van bulderen

vervelen, etteren, rotzooien, sodemieteren, kloothannesen, lazerstralen, duveljagen, donderen, du(i)veljagen, duvelen, donderstralen, donderstenen, donderjagen, klooien, gallen, kloten, klieren {ww.}
vervelen
etteren
rotzooien
sodemieteren
kloothannesen
lazerstralen
duveljagen
donderen
du(i)veljagen
duvelen
donderstralen
donderstenen
donderjagen
klooien
gallen
kloten
klieren {ww.}

ik donder
jij dondert
hij/zij/het dondert

ik verveel
jij verveelt
hij/zij/het verveelt
» meer vervoegingen van vervelen



Gerelateerd aan donderen

Donderen - daveren - bulderen - gooien - kwakken - knikkeren - kegelen - lazeren - zwiepen - mikken - kogelen - kukelen - kieperen - keilen - jenzenuitklinken - verplaatsen - vallen - schreeuwen - doen