Vertaling van aan
hos
vid
över
på
av
efter
till
Voorbeelden in zinsverband
Kijk me aan.
Titta på mig.
Kleed je snel aan.
Klä på er fort.
Ik denk de hele tijd aan jullie.
Jag tänker på dig hela tiden.
Uw dochter is aan de drugs.
Din dotter går på droger.
Nederlands is nauw verwant aan Duits.
Nederländskan är nära besläktad med tyskan.
Wat zijn jullie aan het koken?
Vad lagar du?
Wat was je aan het doen?
Vad gjorde du?
Hij is golf aan het spelen.
Han spelar golf.
Wat ben je aan het doen?
Vad gör du?
De hond is aan het sterven.
Hunden är döende.
Ik heb pijn aan mijn ogen.
Mina ögon gör ont.
Hier komt nooit een eind aan.
Det här kommer aldrig att ta slut.
Wat ben je aan het lezen?
Vad läser du?
Ik ben de afwas aan het doen.
Jag diskar.
Dit jaar bieden we dezelfde taalcursus aan als vorig jaar.
Det här året erbjuder vi samma språkkurs som i fjol.