Vertaling van aanmaken
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
aanmaken, bereiden, toebereiden, voorbereiden {ww.}
tillreda
förbereda
tillaga
bereda
förbereda
tillaga
bereda
aanmaken, aansteken, doen ontbranden, ontsteken, stoken {ww.}
antända
maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
göra
Wat ga je vanavond doen?
Vad ska du göra ikväll?
Wat kan je nog meer doen?
Vad mer kan ni göra?