Vertaling van doen

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen {ww.}
ställa
sätta
lägga
maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
göra
Wat ga je vanavond doen?
Vad ska du göra ikväll?
Wat kan je nog meer doen?
Vad mer kan ni göra?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Zweeds

Mijn voeten doen pijn.

Jag har ont i fötterna.

Wat ga je vanavond doen?

Vad ska du göra ikväll?

Ik moet morgen een hoop werk doen.

Jag har en massa arbete att göra imorgon.

Wat was je aan het doen?

Vad gjorde du?

Wat ben je aan het doen?

Vad gör du?

Wat kan je nog meer doen?

Vad mer kan ni göra?

Ik ben de afwas aan het doen.

Jag diskar.

Wat zou u doen als u een spook zou zien?

Vad skulle du göra om du såg ett spöke?

Het is Mary's beurt om de afwas te doen.

Det är Marys tur att diska.

Als u in Rome bent, doe dan zoals de Romeinen doen.

Ta seden dit man kommer.


Gerelateerd aan doen

leggen - steken - plaatsen - stellen - stoppen - zetten - maken - aanmaken - bedrijven - uitbrengen - uitrichten - uitvoeren