Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it bangs
  • they bang

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het kiert
  • zij kieren

Simple past

  • he/she/it banged
  • they banged

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het kierde
  • zij kierden

Present perfect

  • he/she/it has banged
  • they have banged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gekierd
  • zij hebben gekierd

Past perfect

  • he/she/it had banged
  • they had banged

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gekierd
  • zij hadden gekierd

Future

  • he/she/it will bang
  • they will bang

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal kieren
  • zij zult kieren

Future perfect

  • he/she/it will have banged
  • they will have banged

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gekierd hebben
  • zij zult gekierd hebben

Conditional present

  • he/she/it would bang
  • they would bang

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal kieren
  • zij zullen kieren

Conditional perfect

  • he/she/it would have banged
  • they would have banged

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gekierd
  • zij zullen hebben gekierd

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van bang