Engels

Nederlands

Present

  • I bang
  • you bang
  • he/she/it bangs
  • we bang
  • you bang
  • they bang

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vrij
  • jij vrijt
  • hij/zij/het vrijt
  • wij vrijen
  • jullie vrijen
  • zij vrijen

Simple past

  • I banged
  • you banged
  • he/she/it banged
  • we banged
  • you banged
  • they banged

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vrijde
  • jij vrijde
  • hij/zij/het vrijde
  • wij vrijden
  • jullie vrijden
  • zij vrijden

Present perfect

  • I have banged
  • you have banged
  • he/she/it has banged
  • we have banged
  • you have banged
  • they have banged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevrijd
  • jij hebt gevrijd
  • hij/zij/het heeft gevrijd
  • wij hebben gevrijd
  • jullie hebben gevrijd
  • zij hebben gevrijd

Past perfect

  • I had banged
  • you had banged
  • he/she/it had banged
  • we had banged
  • you had banged
  • they had banged

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevrijd
  • jij had gevrijd
  • hij/zij/het had gevrijd
  • wij hadden gevrijd
  • jullie hadden gevrijd
  • zij hadden gevrijd

Future

  • I will bang
  • you will bang
  • he/she/it will bang
  • we will bang
  • you will bang
  • they will bang

Toekomende tijd I

  • ik zal vrijen
  • jij zult vrijen
  • hij/zij/het zal vrijen
  • wij zullen vrijen
  • jullie zullen vrijen
  • zij zullen vrijen

Future perfect

  • I will have banged
  • you will have banged
  • he/she/it will have banged
  • we will have banged
  • you will have banged
  • they will have banged

Toekomende tijd II

  • ik zal gevrijd hebben
  • jij zult gevrijd hebben
  • hij/zij/het zal gevrijd hebben
  • wij zullen gevrijd hebben
  • jullie zullen gevrijd hebben
  • zij zullen gevrijd hebben

Conditional present

  • I would bang
  • you would bang
  • he/she/it would bang
  • we would bang
  • you would bang
  • they would bang

Conditionalis I

  • ik zou vrijen
  • jij zou vrijen
  • hij/zij/het zou vrijen
  • wij zouden vrijen
  • jullie zouden vrijen
  • zij zouden vrijen

Conditional perfect

  • I would have banged
  • you would have banged
  • he/she/it would have banged
  • we would have banged
  • you would have banged
  • they would have banged

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevrijd
  • jij zou hebben gevrijd
  • hij/zij/het zou hebben gevrijd
  • wij zouden hebben gevrijd
  • jullie zouden hebben gevrijd
  • zij zouden hebben gevrijd

Imperative

  • you bang
  • you bang

Imperatief

  • jij vrij
  • jullie vrijt

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van bang