Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it beats
  • they beat

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het pulseert
  • zij pulseren

Simple past

  • he/she/it beat
  • they beat

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het pulseerde
  • zij pulseerden

Present perfect

  • he/she/it has beaten
  • they have beaten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gepulseerd
  • zij hebben gepulseerd

Past perfect

  • he/she/it had beaten
  • they had beaten

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gepulseerd
  • zij hadden gepulseerd

Future

  • he/she/it will beat
  • they will beat

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal pulseren
  • zij zult pulseren

Future perfect

  • he/she/it will have beaten
  • they will have beaten

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gepulseerd hebben
  • zij zult gepulseerd hebben

Conditional present

  • he/she/it would beat
  • they would beat

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal pulseren
  • zij zullen pulseren

Conditional perfect

  • he/she/it would have beaten
  • they would have beaten

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gepulseerd
  • zij zullen hebben gepulseerd

Verwijzingen

Bekijk 22 definitie(s) van beat