Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it covers
  • they cover

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het bebroedt
  • zij bebroeden

Simple past

  • he/she/it covered
  • they covered

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het bebroedde
  • zij bebroedden

Present perfect

  • he/she/it has covered
  • they have covered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft bebroed
  • zij hebben bebroed

Past perfect

  • he/she/it had covered
  • they had covered

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had bebroed
  • zij hadden bebroed

Future

  • he/she/it will cover
  • they will cover

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal bebroeden
  • zij zult bebroeden

Future perfect

  • he/she/it will have covered
  • they will have covered

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal bebroed hebben
  • zij zult bebroed hebben

Conditional present

  • he/she/it would cover
  • they would cover

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal bebroeden
  • zij zullen bebroeden

Conditional perfect

  • he/she/it would have covered
  • they would have covered

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben bebroed
  • zij zullen hebben bebroed

Verwijzingen

Bekijk 27 definitie(s) van cover