Engels

Nederlands

Present

  • I meet
  • you meet
  • he/she/it meets
  • we meet
  • you meet
  • they meet

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik raak aan
  • jij raakt aan
  • hij/zij/het raakt aan
  • wij raken aan
  • jullie raken aan
  • zij raken aan

Simple past

  • I met
  • you met
  • he/she/it met
  • we met
  • you met
  • they met

Onvoltooid verleden tijd

  • ik raakte aan
  • jij raakte aan
  • hij/zij/het raakte aan
  • wij raakten aan
  • jullie raakten aan
  • zij raakten aan

Present perfect

  • I have met
  • you have met
  • he/she/it has met
  • we have met
  • you have met
  • they have met

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangeraakt
  • jij hebt aangeraakt
  • hij/zij/het heeft aangeraakt
  • wij hebben aangeraakt
  • jullie hebben aangeraakt
  • zij hebben aangeraakt

Past perfect

  • I had met
  • you had met
  • he/she/it had met
  • we had met
  • you had met
  • they had met

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangeraakt
  • jij had aangeraakt
  • hij/zij/het had aangeraakt
  • wij hadden aangeraakt
  • jullie hadden aangeraakt
  • zij hadden aangeraakt

Future

  • I will meet
  • you will meet
  • he/she/it will meet
  • we will meet
  • you will meet
  • they will meet

Toekomende tijd I

  • ik zal aanraken
  • jij zult aanraken
  • hij/zij/het zal aanraken
  • wij zullen aanraken
  • jullie zullen aanraken
  • zij zullen aanraken

Future perfect

  • I will have met
  • you will have met
  • he/she/it will have met
  • we will have met
  • you will have met
  • they will have met

Toekomende tijd II

  • ik zal aangeraakt hebben
  • jij zult aangeraakt hebben
  • hij/zij/het zal aangeraakt hebben
  • wij zullen aangeraakt hebben
  • jullie zullen aangeraakt hebben
  • zij zullen aangeraakt hebben

Conditional present

  • I would meet
  • you would meet
  • he/she/it would meet
  • we would meet
  • you would meet
  • they would meet

Conditionalis I

  • ik zou aanraken
  • jij zou aanraken
  • hij/zij/het zou aanraken
  • wij zouden aanraken
  • jullie zouden aanraken
  • zij zouden aanraken

Conditional perfect

  • I would have met
  • you would have met
  • he/she/it would have met
  • we would have met
  • you would have met
  • they would have met

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangeraakt
  • jij zou hebben aangeraakt
  • hij/zij/het zou hebben aangeraakt
  • wij zouden hebben aangeraakt
  • jullie zouden hebben aangeraakt
  • zij zouden hebben aangeraakt

Imperative

  • you meet
  • you meet

Imperatief

  • jij raak aan
  • jullie raakt aan

Verwijzingen

Bekijk 17 definitie(s) van meet