Engels

Nederlands

Present

  • I turn
  • you turn
  • he/she/it turns
  • we turn
  • you turn
  • they turn

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wend
  • jij wendt
  • hij/zij/het wendt
  • wij wenden
  • jullie wenden
  • zij wenden

Simple past

  • I turned
  • you turned
  • he/she/it turned
  • we turned
  • you turned
  • they turned

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wendde
  • jij wendde
  • hij/zij/het wendde
  • wij wendden
  • jullie wendden
  • zij wendden

Present perfect

  • I have turned
  • you have turned
  • he/she/it has turned
  • we have turned
  • you have turned
  • they have turned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewend
  • jij hebt gewend
  • hij/zij/het heeft gewend
  • wij hebben gewend
  • jullie hebben gewend
  • zij hebben gewend

Past perfect

  • I had turned
  • you had turned
  • he/she/it had turned
  • we had turned
  • you had turned
  • they had turned

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewend
  • jij had gewend
  • hij/zij/het had gewend
  • wij hadden gewend
  • jullie hadden gewend
  • zij hadden gewend

Future

  • I will turn
  • you will turn
  • he/she/it will turn
  • we will turn
  • you will turn
  • they will turn

Toekomende tijd I

  • ik zal wenden
  • jij zult wenden
  • hij/zij/het zal wenden
  • wij zullen wenden
  • jullie zullen wenden
  • zij zullen wenden

Future perfect

  • I will have turned
  • you will have turned
  • he/she/it will have turned
  • we will have turned
  • you will have turned
  • they will have turned

Toekomende tijd II

  • ik zal gewend hebben
  • jij zult gewend hebben
  • hij/zij/het zal gewend hebben
  • wij zullen gewend hebben
  • jullie zullen gewend hebben
  • zij zullen gewend hebben

Conditional present

  • I would turn
  • you would turn
  • he/she/it would turn
  • we would turn
  • you would turn
  • they would turn

Conditionalis I

  • ik zou wenden
  • jij zou wenden
  • hij/zij/het zou wenden
  • wij zouden wenden
  • jullie zouden wenden
  • zij zouden wenden

Conditional perfect

  • I would have turned
  • you would have turned
  • he/she/it would have turned
  • we would have turned
  • you would have turned
  • they would have turned

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewend
  • jij zou hebben gewend
  • hij/zij/het zou hebben gewend
  • wij zouden hebben gewend
  • jullie zouden hebben gewend
  • zij zouden hebben gewend

Imperative

  • you turn
  • you turn

Imperatief

  • jij wend
  • jullie wendt

Verwijzingen

Bekijk 30 definitie(s) van turn