Betekenis van:
brief

brief (de ~ | meervoud brieven)
Zelfstandig naamwoord
  • geschreven boodschap; brief
"brieven uit de hand"
"brieven bestellen/bezorgen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

brief
Zelfstandig naamwoord
  • een geschreven bericht van een persoon naar een ander, meestal in een omslag per post verzonden
"Je moet nog een brief naar Tessa sturen."
brief (de ~ | meervoud brieven)
Zelfstandig naamwoord
  • wettig betaalmiddel van papier
"een briefje van [honderd/vijftig]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

brief
Zelfstandig naamwoord
  • stukje papier met een losse aantekening, bericht enz.

Synoniemen

Hyperoniemen

brief
Zelfstandig naamwoord
  • schriftelijk bewijsstuk

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Schrijft ge een brief?
  2. Hij schreef een brief.
  3. Ik schrijf een brief.
  4. Wiens brief is dit?
  5. Wie heeft deze brief geschreven?
  6. Heeft u de brief ontvangen?
  7. Het was een lange brief.
  8. Ik moet een brief schrijven.
  9. Heb je haar brief gekregen?
  10. Moet ik een brief schrijven?
  11. De brief zal morgen aankomen.
  12. Wie heeft een brief geschreven?
  13. Hij zal een brief schrijven.
  14. Heb je mijn brief gekregen?
  15. Ik heb zojuist uw brief ontvangen.