Betekenis van:
gade

gade
Bijwoord
  • in het oog
"gadeslaan: Hij sloeg het schouwspel met genoegen gade."
gade
Zelfstandig naamwoord
  • echtgenoot, echtgenote
"Zij schreed met haar gade de zaal binnen."
gade (de ~ | meervoud gaden)
Zelfstandig naamwoord
  • man met wie men getrouwd is; echtgenoot; echtgenoot; gelijke
"zonder gade"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord