Betekenis van:
gerecht

gerecht
Zelfstandig naamwoord
  • een bepaald soort voedsel op een bepaalde wijze bereid
"Welk gerecht staat er vanavond op het menu?"
gerecht
Zelfstandig naamwoord
  • rechtbank, de rechter
"Hij moest voor het gerecht verschijnen."
gerecht (het ~ | meervoud gerechten)
Zelfstandig naamwoord
  • college dat rechtspreekt; rechtbank; rechtsprekende instantie
"een internationaal gerecht"
"iets aanhangig maken bij het gerecht"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Het gerecht is te zoet voor Tom.
  2. Hoe heet dit gerecht?
  3. Telkens hij hier komt, bestelt hij hetzelfde gerecht.
  4. Om dit gerecht te maken heeft ze al haar talenten gebruikt.
  5. Hij geeft zijn misdaad toe, die het gerecht ontvlucht", "Wie het gerecht ontvlucht, bekent schuld
  6. Gerecht
  7. Nationaal gerecht
  8. HET GERECHT,
  9. HET GERECHT,
  10. Naam van het gerecht:
  11. Ontvangen door het gerecht
  12. Bevoegdheid van het Gerecht
  13. Gerecht van herkomst
  14. Relatief bevoegd gerecht
  15. Adres van het gerecht: