Betekenis van:
hond


Voorbeeldzinnen

  1. Hij heeft een hond.
  2. De hond is wit.
  3. De hond was dood.
  4. Ik zag een hond.
  5. Is jouw hond gemeen?
  6. Opgepast voor de hond!
  7. Mijn hond is wit.
  8. Heeft hij een hond?
  9. Wat een grote hond!
  10. Die hond stinkt!
  11. De hond is dood.
  12. De hond ging weg.
  13. Ik heb een hond.
  14. Dit is jouw hond.
  15. Waar is jouw hond?