Betekenis van:
knopen

knopen
Werkwoord
  • met een knoop vastmaken
"een band om de arm knopen"
"iets in zijn oren knopen"

Hyperoniemen

knopen
Werkwoord
  • een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken
"Hij was het net aan het knopen."
knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
  • snelheidseenheid v.d. scheepvaart
"[negen] knopen lopen"

Hyperoniemen

knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
  • plat rondje om kleding te sluiten
"er is een knoop van m'n jas"
"met bovenste knoopje los je overhemd dragen"

Hyperoniemen

knoop (de ~ | meervoud knopen)
Zelfstandig naamwoord
  • vastgetrokken lus van draad
"een platte knoop"
"in de knoop zitten"

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Er zitten knopen op het jasje.
  2. Ik hoop dat het me lukt de eindjes aan elkaar te knopen.
  3. In het begin konden we de eindjes aan elkaar knopen maar na verloop van tijd konden we onze kosten niet meer dekken.
  4. knopen
  5. Knopen, n.e.g.
  6. Knopen, n.e.g.
  7. Knopen * 10
  8. Stroomsnelheid (knopen)
  9. Delen van knopen
  10. Kleur knopen: paars;
  11. manchetknopen en dergelijke knopen
  12. Knoopvormen en andere delen van knopen; knopen in voorwerpsvorm
  13. knoopvormen en andere delen van knopen; knopen in voorwerpsvorm
  14. Knopen en drukknopen; knoopvormen en andere delen van knopen of van drukknopen; knopen in voorwerpsvorm
  15. Knopen en drukknopen; knoopvormen en andere delen van knopen of van drukknopen; knopen in voorwerpsvorm