Betekenis van:
onoplettendheid
onoplettendheid
Zelfstandig naamwoord
- het niet opletten
"Een momentje van onoplettendheid."
onoplettendheid (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- achteloosheid; verwaarlozing; gemakzucht; het niet genoeg aandacht besteden; gebrek aan interesse; gebrek aan zorgvuldigheid; nalatigheid
"door onoplettendheid"
Synoniemen
- nonchalance
- onachtzaamheid
- indifferentisme
- laksheid
- nalatigheid
- onverschilligheid
- slordigheid
- veronachtzaming
- zorgeloosheid
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Door onoplettendheid botste ze met haar auto tegen de paal.
- De meeste auto-ongevallen zijn het gevolg van onoplettendheid van de bestuurder.
- onoplettendheid van de respondenten;
- Het AS en de onderdelen ervan mogen niet door onoplettendheid worden ingeschakeld, vooral niet wanneer de motor draait.
- Het VAS en de onderdelen ervan mogen niet door onoplettendheid worden ingeschakeld, vooral niet wanneer de motor draait.
- In ieder geval mogen er slechts twee duidelijk verschillende afstelmogelijkheden zijn, namelijk één voor rechts en één voor links verkeer, en moet omschakeling door onoplettendheid van de ene in de andere stand of in een tussenstand onmogelijk zijn.
- Elke onoplettendheid van de bestuurder moet binnen 30 à 60 seconden worden gedetecteerd en bij het uitblijven van een reactie van de bestuurder leiden tot een automatische volremming alsmede het staken van het vullen van de hoofdremleiding.
- Door een administratieve onoplettendheid zijn in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 983/2008 van de Commissie [2] met betrekking tot de intracommunautaire overdrachten van suiker de verkeerde bureaus vermeld als zijnde gemachtigd om suiker in ontvangst te nemen voor Litouwen en Portugal.
- De waarde „3,2” voor banden van snelheidscategorie Y was door onoplettendheid weggelaten uit supplement 5 op wijzigingenreeks 02, dat op 8 januari 1995 in werking is getreden, en kan als corrigendum op dat supplement worden beschouwd en worden geacht sinds diezelfde datum te hebben gegolden.