Betekenis van:
prins

prins (de ~ | meervoud prinsen)
Zelfstandig naamwoord
  • man v.d. koningin
"prins Claus"

Hyperoniemen

prins (de ~ | meervoud prinsen)
Zelfstandig naamwoord
  • zoon v.e. vorst; dochter v.e. vorst
"prins Constantijn"
"van de prins geen kwaad weten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

prins
Zelfstandig naamwoord
  • beschermheer, erevoorzitter van een rederijkerskamer

Hyperoniemen

Hyponiemen

prins
Zelfstandig naamwoord
  • vorst van een prinsdom

Hyperoniemen

Hyponiemen

prins
Zelfstandig naamwoord
  • hoogste adellijke titel van een man of jongen
prins
Zelfstandig naamwoord
  • laagste koninklijke titel van een man of jongen

Voorbeeldzinnen

  1. Prins Charles zal de volgende koning van Engeland zijn.
  2. De prins leerde Engels van de Amerikaanse dame.
  3. Eigenlijk wilde ik een jonkvrouw zijn in een toren die bewaakt wordt door zeven draken, en dan zou een prins op een wit paard alle draken hun kop afhakken en mij bevrijden.
  4. Prins Edwardeiland
  5. Prins Nikolaus von Liechtenstein
  6. Prins Nikolaus von Liechtenstein
  7. ZDH Prins Nikolaus von Liechtenstein
  8. ZDH Prins Nikolaus von Liechtenstein