Betekenis van:
roken

roken
Werkwoord
  • mbt. voedsel
"zalm roken"
"gerookte paling"

Hyperoniemen

roken
Werkwoord
  • rook afgeven
"de schoorsteen rookt"
"daarvan kan de schoorsteen niet roken!"

Hyperoniemen

roken
Werkwoord
  • rook afgeven
"Die schoorsteen rookt geweldig."
roken
Werkwoord
  • een genotsmiddel, voornamelijk tabak, nuttigen door het inhaleren van de rook ervan
"Hij kan het roken niet voor een dagje laten."
roken
Werkwoord
  • (m.b.t. rauwe vis of rauw vlees) conserveren door langdurige blootstelling aan rook.
"Hij at paling die lang had liggen roken."
roken
Werkwoord
  • roken; mbt. tabaksproducten; rokende verbruiken
"'veel'/'twee pakjes per dag' roken"
"sigaretten/sigaren/pijp roken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Wilt ge roken?
  2. Roken is toegestaan.
  3. Ge moet stoppen met roken.
  4. Ge moet stoppen met roken.
  5. Hij is gestopt met roken.
  6. Hij is gestopt met roken.
  7. Ze is gestopt met roken.
  8. Hij is gestopt met roken.
  9. Ik ben gestopt met roken.
  10. Ze is gestopt met roken.
  11. Hij besliste te stoppen met roken.
  12. Mijn vader is gestopt met roken.
  13. Hij zat daar een pijp te roken.
  14. Ik ben gestopt met roken en drinken.
  15. In een lift moogt ge niet roken.