Betekenis van:
schorten

schorten
Werkwoord
  • ''~ aan'': tekortkomen, ontbreken
"Er heeft van alles aan geschort."
schorten
Werkwoord
  • ontbreken; mankeren; er niet zijn; ontbreken
"het schort iemand aan iets"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

schort (de/het ~ | meervoud schorten)
Zelfstandig naamwoord
  • kledingstuk ter bescherming; deel v.e. kledingstuk rond het middel
"een schort voordoen"
"een schort dragen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. schorten, afdichtingen en zgn. vingers, als hieronder:
  2. schorten, afdichtingen en zgn. vingers, als hieronder:
  3. De lidstaten schorten de invoer op van:
  4. schorten, stofjassen en andere werk- en bedrijfskleding
  5. De lidstaten schorten de invoer op van:
  6. De lidstaten schorten de invoer uit Roemenië op van:
  7. De lidstaten schorten de invoer uit China op van:
  8. De lidstaten schorten de invoer uit Thailand op van:
  9. De lidstaten schorten de invoer uit Maleisië op van:
  10. De lidstaten schorten de invoer uit Kroatië op van:
  11. De lidstaten schorten de invoer uit Israël op van:
  12. De lidstaten schorten de invoer uit Zuid-Afrika op van:
  13. De lidstaten schorten de invoer uit Zuid-Afrika op van:
  14. De lidstaten schorten de invoer uit Turkije op van:
  15. vaartuigen met grondeffect (volledig met schorten («fully skirted variety»)) met de volgende kenmerken: