Betekenis van:
snuit

snuit (de ~ | meervoud snuiten)
Zelfstandig naamwoord
  • snuit, mond, gezicht; vooruitstekend deel v.d. kop
"een spitse snuit"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

snuit (de ~ | meervoud snuiten)
Zelfstandig naamwoord
  • voorzijde van het menselijk hoofd
"een leuk snuitje"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Gemeten van snuit tot anus.
  2. Gemeten van snuit tot staartpunt.
  3. Koppen, met inbegrip van snuit en lippen, en poten moeten zo worden gehanteerd dat verontreiniging wordt voorkomen.”;
  4. Er moet ook in een uitzondering worden voorzien voor de snuit en lippen van runderen, mits deze aan dezelfde voorwaarden voldoen als koppen van schapen en geiten.
  5. Het karkas van de dieren en de andere voor menselijke consumptie bestemde delen moeten volledig worden gevild, behalve wat betreft varkens, de koppen van schapen, geiten en kalveren, de snuit en lippen van runderen en de poten van runderen, schapen en geiten.