Betekenis van:
tante

tante (de ~ | meervoud tantes)
Zelfstandig naamwoord
  • (schoon)zus van je vader of moeder
"tante Mien"
"een dikke tante"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

tante
Zelfstandig naamwoord
  • zus of schoonzus van iemands vader of moeder
tante
Zelfstandig naamwoord
  • zus of schoonzus van iemands vader of moeder

Voorbeeldzinnen

  1. Mijn tante had drie kinderen.
  2. Mijn tante had drie kinderen.
  3. Mijn tante heeft drie kinderen.
  4. Mijn tante spreekt Chinees alsmede Engels.
  5. Mijn tante woont in New York.
  6. Mijn tante was blij met mijn succes.
  7. Vader noemde me naar zijn tante.
  8. Ze werd Elizabeth genoemd, naar haar tante.
  9. Mijn tante is de zus van mijn vader.
  10. Hij bleef in het huis van zijn tante.
  11. Tante Joko is te zwak om te werken.
  12. Ik ga bij mijn tante op Hawaï logeren.
  13. De appeltaart van zijn tante was heerlijk, dus hij nam een tweede portie.
  14. geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonzoon of schoondochter;
  15. geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonzoon of schoondochter.